Author: Ruth Naber
First publication: 01/01/2004
Language: Dutch
Originally published in: Danswetenschap in Nederland - Deel 4
Made available by: Vereniging voor Dansonderzoek
Themes: Research and Application
Media: article

Dit artikel is eerder verschenen in: Linden, M. van der, L. Wildschut, J. Zeijlemaker (eds.) (2006), Danswetenschap in Nederland – Deel 4. Vereniging voor Dansonderzoek, pp.119-123.

In seizoen 2002-2003 organiseerden danser en choreograaf Emio Greco en dramaturg Pieter Scholten een reeks salons met als titel Dance and Discourse. De praktijk van het recenseren werd in deze bijeenkomsten kritisch beschouwd door een aantal deskundigen. In het tijdschrift TM verscheen een spin-off van de discussie in de salons. De Vlaamse criticus Jeroen Peeters schreef dat de denkkaders van waaruit Nederlandse critici hedendaagse dans beschouwen niet meer van deze tijd zijn. Die uitdaging bleef natuurlijk niet onbeantwoord. De (toenmalige) critici Isabella Lanz en Eva van Schaik betoogden in vlammende bewoordingen het tegendeel.

Dit steekspel maakte duidelijk dat iedere criticus een geheel van aannames heeft over dans, die de basis vormen voor de manier waarop hij naar voorstellingen kijkt en erover schrijft. Dat inspireerde mij tot een onderzoek naar die aannames. In mijn afstudeerscriptie Waar rust de dans als hij gedanst is probeer ik de ideeën over dans en kritiek die aan recensies ten grondslag liggen helder te maken, door 83 recensies te analyseren.

Theoretisch kader
In mijn onderzoek stond de volgende vraagstelling centraal: Welke ideeën met
betrekking tot dans en kritiek liggen ten grondslag aan Nederlandse
dansrecensies?

De discourstheorie van Michel Foucault vormde mijn theoretisch kader.
Bezien vanuit deze theorie wordt de betekenis van dans in onze maatschappij
geproduceerd door en gereflecteerd in een discours. Een discours is het geheel
van vooronderstellingen en aannames, dat ten grondslag ligt aan teksten en
praktijken met betrekking tot een onderwerp. Het genereert een taal waarin wij
betekenisvol over een onderwerp kunnen communiceren, maar ook de acties die
we ondernemen met betrekking tot een bepaald onderwerp. De betekenis van
dans ontstaat binnen een complexe wisselwerking: choreografen en dansers
creëren choreografieën, critici en wetenschappers denken en praten over dans,
programmeurs selecteren voorstellingen, publiek komt naar voorstellingen…of
niet, subsidies worden toegekend of niet, enzovoorts. Aan al deze praktijken
liggen aannames over dans ten grondslag, die weer bevestigd worden door die
praktijken zelf. In mijn scriptie stond een deel van die wisselwerking centraal: de
aannames die ten grondslag liggen aan recensies.

Analysekader
Om de recensies te kunnen analyseren, construeerde ik een analysekader.
Hierbij nam ik de kernpunten uit de Dance and Discourse salons en die uit de
discussie in TM als uitgangspunt. Het kader baseerde ik op literatuur over
danskritiek.

Wat naar mijn idee duidelijk naar voren kwam uit de Dance and Discours
salons was onenigheid over het evalueren als onderdeel van recenseren. De
noodzakelijkheid van evaluatie werd ter discussie gesteld. Ook over de geldigheid
van evaluatie in veel recensies was men het niet eens. Het fundament voor een
oordeel, een gedegen analyse, zou in veel recensies ontbreken. Recensenten
zouden hun oordeel op hun eigen mening stoelen, waardoor de evaluatie te
subjectief zou zijn. Uit de discussie in TM bleek er onenigheid over de criteria die
recensenten gebruiken om een voorstelling te evalueren. Volgens Jeroen Peeters
waren de criteria die Nederlandse critici gebruiken voor het beschouwen van
hedendaagse dans niet meer van deze tijd. Ik leidde hieruit af dat critici van
mening zijn dat er een samenhang is tussen genre en kijkhouding. Er kwam ook
onenigheid naar voren over welke dans met de term ‘hedendaagse dans’
aangeduid kon worden.

Voor het construeren van een analysekader baseerde ik mij op literatuur van
onder anderen danswetenschapper Sally Banes. Zij onderscheidt vier dimensies
binnen een danskritiek: contextualisatie, beschrijving, interpretatie en evaluatie.
Deze vier begrippen vormden de basis van mijn analysekader. Aan de hand van
literatuur van danswetenschapper Larry Lavender en filosoof Jörg Zimmerman
verfijnde ik de begrippen, zodat ik tot de volgende definities kwam.

  • Contextualisatie: de criticus duidt de voorstelling met informatieve
    gegevens buiten de voorstelling.
  • Beschrijving: de criticus omschrijft de voorstelling, waarbij hij ingaat op
    wat hij gezien en gehoord heeft.
  • Interpretatie: de criticus verdiept zijn beschrijving van de elementen van
    de dansvoorstelling in een beeld of idee. Hij beschrijft niet de voorstellingselementen zelf, maar een idee of beeld waarnaar de elementen volgens hem verwijzen.
  • Evaluatie: De criticus kent (elementen) van de voorstelling een positief of
    negatief gekleurde waarde toe, aan de hand van een argumentatie.

In de discussies was er onenigheid over de noodzaak van evaluatie en over de geldigheid ervan. Ik stelde mij ten doel om daarom allereerst de opbouw van de
recensies te analyseren. Bevatten de recensies alle vier de elementen en op welke manier zouden die zich dan tot elkaar verhouden? Ook was er in de discussies onenigheid over de inhoud van het begrip hedendaagse dans en de argumenten waarmee hedendaagse dans geëvalueerd kon worden. Ik besloot daarom om de elementen contextualisatie en evaluatie verder uit te diepen.

Binnen de contextualisatie wilde ik onderzoeken met welke informatie critici een
voorstelling duidden. Ik onderscheidde daartoe een zestal categorieën, namelijk:
‘danslandschap’, ‘(dans)geschiedenis’, ‘maatschappelijke context’, ‘choreograaf’,
‘dansers’, ‘andere artiesten’. Bij het beschouwen van het element evaluatie wilde
ik weten welke argumenten critici gebruikten om voorstellingen te beoordelen. Ik
onderscheidde een achttal criteria. Zo was er het vakmanschapcriterium, waarbij
de manier waarop de dansers en choreografen het bewegingsmateriaal beheersen en presenteren als maatstaf wordt genomen. Of het emotivistische criterium, waarbij de gevoelsmatige uitwerking die een voorstelling op een criticus heeft als meetlat wordt geldt. Binnen het intentionele criterium is de mate waarin de intentie van de makers uit de voorstelling spreekt de toetssteen. Verder onderscheidde ik nog het mimetische criterium, het morele criterium, het structurele criterium, het vernieuwingscriterium en het vormkwaliteitscriterium.

Analyse
Ik analyseerde 83 recensies uit het seizoen 2002-2003. Deze recensies waren
van de hand van 8 critici die in dat seizoen regelmatig (minimaal 1 keer per
maand) gepubliceerd hadden in een van de landelijke dagbladen. Van elke
criticus selecteerde ik ten minste 10 recensies.

Eerst onderzocht ik per criticus de tendensen in opbouw van recensies, in het
duiden van de voorstelling en in het evalueren ervan. Het aandeel van elk van de
elementen in een recensie schatte ik in percentages. Dat gaf ik in tabellen weer.
Ook liet ik in tabellen zien met welke categorieën een criticus een voorstelling
duidde en welke argumenten hij gebruikte binnen zijn evaluatie. Daarna beschouwde ik de 8 critici tezamen en bekeek ik de tendensen binnen hun recensies.

Resultaten
Opbouw
In de meeste recensies kwamen alle vier de elementen voor. Opmerkelijk was
dat het element evaluatie meestal een aanzienlijk deel uitmaakt van de
recensies.

In de debatten over danskritiek stond de noodzaak van evaluatie in een
recensie ter discussie. Toch is het aandeel van dit element in de meeste
recensies vrij groot. Daaruit leidde ik af, dat evaluatie als een onderdeel van
recenseren wordt beschouwd.

Contextualisatie
In de contextualisatie werd vaak een voorstellingsthema weergegeven en ook
een schets van de carrière van de choreograaf. Minder vaak refereerden critici
aan het danslandschap. Op de maatschappelijke en historische context gingen
niet veel critici in. Ook op de carrière van dansers werd bijna niet ingegaan.
In de discussies werd benadrukt dat verschillende dansgenres een aparte
kijkhouding genereren. Toch leek in het duiden van een voorstelling het
dansgenre niet heel belangrijk te zijn, want in minder dan de helft van de
recensies werd expliciet een dansgenre genoemd. De onenigheid over de term
hedendaagse dans werd weerspiegeld in het feit dat deze term in de recensies
slechts 1 keer genoemd werd. Het duiden van de voorstelling gebeurde
doorgaans door weer te geven waar die over ging en wie de choreograaf was.
Daarbij werd vaak ingegaan op de carrière of het oeuvre van de choreograaf. In
eerste instantie leek aandacht te worden besteed aan de ‘regels’ van de
choreograaf en bleef de samenhang tussen genre en kijkhouding impliciet.

Evaluatie

Het vakmanschapcriterium en het intentionele criterium kwamen het meeste
voor. In mindere mate gebruikten de critici de emotionele of fysieke uitwerking
die de voorstelling op hen had als maatstaf. Dat ondersteunden ze vaak met
opmerkingen over de voorstellingsstructuur. Opvallend was dat het
vernieuwingscriterium weinig gebruikt werd. Geen enkele criticus hanteerde het
morele criterium.

In de discussies stond het criterium vakmanschap ter discussie. Toch
hanteerden de critici vaak een kwaliteitsnorm, bij verschillende dansvormen.
Daaruit leidde ik af dat dans wordt beschouwd als een kunnen, een kwaliteit.
In hun evaluatie refereerden de critici veel aan de intentie van de choreograaf. Daarbij was het belangrijk dat de intentie duidelijk was, maar ook dat deze authentiek was (de intentie moest eigen zijn aan de choreograaf). Daaruit leidde ik af, dat dans beschouwd wordt als een bijzondere, authentieke expressie van de choreograaf.

Binnen recensies werd vaak onderscheid gemaakt tussen de ‘scheppende’
choreograaf en de ‘uitvoerende’ dansers. In de contextualisatie werd vaak
gerefereerd aan de carrière van de choreograaf. Binnen het element beschrijving
werd de voorstelling een aantal malen omschreven als het ‘product’ van de
choreograaf. Danseres Bertha Bermudez zette in de discussie uiteen dat ze als
danseres de artistieke impuls van de choreograaf personifieert en ontwikkelt. Het
creatieproces van een voorstelling is volgens haar een dialoog tussen
choreograaf en danser. Ik besefte dat een criticus weinig zicht heeft op het
creatieproces van een voorstelling, maar ondanks dat plaatste ik kanttekeningen
bij de vaak strikte scheiding tussen de scheppende choreograaf en de
uitvoerende danser in recensies. Ik vroeg mij af: houdt deze scheiding pas met
de danspraktijk?

Conclusie

In mijn analyse heb ik een aantal opmerkelijke overeenkomsten en verschillen
gevonden in de manier waarop over dansvoorstellingen wordt geschreven in
recensies. Daaruit heb ik enkele aannames over dans en kritiek kunnen afleiden.
Een samenvattend antwoord op mijn vraagstelling luidt: Evaluatie wordt
beschouwd als onderdeel van recenseren. Dans wordt beschouwd als de
authentieke en bijzondere expressie van de choreograaf, kundig uitgevoerd door
dansers.

Dit artikel is een samenvatting van de doctoraalscriptie: ‘Waar rust de dans als
hij gedanst is?’ een onderzoek naar de ideeën en concepten van dans en kritiek
in dansrecensies, Theater, Film- en Televisiewetenschap, Universiteit Utrecht, 2004

Sources

  • Banes, S. (1994). Writing dance in the age of postmodernism. Hanover: Weslyan University Press.
  • Fairclough, F. (2003). Analysing Discourse: textual analysis for social research. London: Routledge.
  • Hall, S. (Ed) (1997) Representation: Cultural representations and signifying practices. London: Sage publications in association with The Open University
  • Heteren, L. van (1998). Theater, kritiek, jury en publiek; de totstandkoming van het kwaliteitsoordeel bij theater. Groningen: uitgeverij Passage
  • Lavender, L. (1998) Understanding and doing – critical interpretation. In Macara A. Continents in movement: new trends in dance teaching. Lisboa: Faculdade de Mottricidade Humana
  • Lanz, I. (2003) Fantomen van de Nederlandse danskritiek: Lanz oneens met Peeters. TM, 7
  • Peeters, J. (2003) Fantomen van de Nederlandse danskritiek. TM, 4
  • Putt, F. van der (2003) Dansdiscours moddert voort. TM, 3
  • Schaik, E. van (2003) Een pas de deux tussen critica en danser. TM, 7
  • Schijndel, I. van (2003) Dance & Discourse, TM, 6
  • Schots, M. (2003) Wat willen Emio en PC: Dance and Discourse 4, TM, 7
  • Smeets, G. (2003) Dance and Discourse, TM, 1
  • Zimmerman, J. (1980). Sprachanalytische Ästhetik, Ein Überblick. StuttgartBad Cannstatt.
  • Recensies uit seizoen 2002-2003 van: Embrechts A.: Volkskrant, Frankenhuyzen I.: NRC Handelsblad, Lanz I.: NRC Handelsblad, Linden M. van der: Volkskrant,
  • Rietstap L.: NRC Handelsblad, Schaik E. van: Trouw, Vetter, E.: Telegraaf, Wiel F. van der: Parool
> Share on Facebook > Share on Twitter > Share via E-mail