Author: Annette Embrechts Francine van der Wiel Isabella Lanz Marcelle Schots Mirjam van der Linden Moos van de Broek Onno Stokvis Sander Hiskemuller
Language: Dutch
Originally published in: Danswetenschap in Nederland
Made available by: Vereniging voor Dansonderzoek
Themes: Political & Social Issues
Media: article

Voorwoord
Voor iedere editie van Danswetenschap in Nederland werd een expert uitgenodigd een artikel te schrijven over de stand van zaken in de Nederlandse dans. Voor deze bloemlezing zijn alle stukken in chronologische volgorde achter elkaar geplaats. Iedere auteur blikt terug op zowel artistieke als politieke ontwikkelingen in het Nederlandse dansveld in de twee of drie jaar voorafgaand aan de publicatie.

Inhoudsopgave
1. Nederlandse dans op de drempel van de 21ste eeuw. Veel bereikt maar ook nog veel te doen. Download hier.
door Onno Stokvis
In: Linden, M. van der, P. Eversmann and A. Krans (eds). (2000). Danswetenschap in Nederland – deel 1, Amsterdam: Vereniging voor Dansonderzoek. pp. 21-25
Naschrift door Onno Stokvis (mei 2019) Download hier.

2. De dans in Nederland anno 2002: jubileren en/of doorstromen*
*doorhalen wat niet van toepassing is. Download hier.
door Francine van der Wiel
In: Linden, M. van der, P. Eversmann and A. Krans (eds). (2002). Danswetenschap in Nederland – deel 2, Amsterdam: Vereniging voor Dansonderzoek. pp. 19-23

3. Dans in Nederland in 2003: wat beklijfde en waarom?
door Isabella Lanz
In: Linden, M. van der, L. Wildschut and J. Zeijlemaker (eds). (2004). Danswetenschap in Nederland – deel 3, Amsterdam: Vereniging voor Dansonderzoek. pp. 17-22

4. Seizoen 2004-2005: Dansen op leven en dood.
door Sander Hiskemuller
In: Linden, M. van der, L. Wildschut and J. Zeijlemaker (eds). (2006). Danswetenschap in Nederland – deel 4, Amsterdam: Vereniging voor Dansonderzoek. pp. 21-26

5. Vroeger is nog lang niet dood – terugblik op de seizoenen 2006-2007 en 2007-2008
door Annette Embrechts
In: Linden, M. van der, L. Wildschut and J. Zeijlemaker (eds). (2008). Danswetenschap in Nederland – deel 5, Amsterdam: Vereniging voor Dansonderzoek. pp. 17-21

6. Schuivende perspectieven in de dans – terugblik op de seizoenen 2008-2009 en 2009-2010
door Moos van den Broek
In: Naber, R., B. Nieuwboer and L. Wildschut (eds). (2010). Danswetenschap in Nederland – deel 6, Amsterdam: Vereniging voor Dansonderzoek. pp. 25-29

7. Don’t look back. Terugblik op de seizoenen 2010-2011 en 2011-2012
door Mirjam van der Linden
In: Nieuwboer, B., L. Wildschut and W. Zoet (eds). (2012). Danswetenschap in Nederland – deel 7, Amsterdam: Vereniging voor Dansonderzoek. pp. 17-25

8. Over verschuivende posities, perspectieven en relaties. Terugblik op de dansseizoenen 2012-2013 en 2013-2014
door Marcelle Schots
In: Koolen, H., J. Naafs, R. Naber and L. Wildschut (eds). (2015). Danswetenschap in Nederland – deel 8, Amsterdam: Vereniging voor Dansonderzoek. pp.19-26

9. It’s the identity, stupid! Een actueel thema in de hedendaagse dans
door Francine van der Wiel
In: Delft, M. van, Z. Gündüz, H. Koolen, J. Voets and L. Wijers (eds). (2017). Danswetenschap in Nederland – deel 9, Amsterdam: Vereniging voor Dansonderzoek. pp 17-22

***

3. Dans in Nederland in 2003: wat beklijfde en waarom?
Door Isabella Lanz

Een terugblik op 2003 roept de volgende vragen op: Wat beklijfde en waarom? Wat was nu echt van artistiek belang? En hoe breng je in hemelsnaam een heel dansjaar terug in de herinnering? Een voor de hand liggende manier is het raadplegen van de agenda. Vrijdag 12 september 2003 zag ik van Het Nationale Ballet een triple bill met daarin een divertissement uit het romantisch klassieke ballet Paquita, een nieuw werk van Scapino Ballet-coryfee Annabelle Lopez Ochoa (Solitaire), en de reprise van Ted Brandsens Carmen. Wat me vooral bijbleef van de voorstelling is dat ik Brandsens Carmen niet geslaagd vond: te traditioneel om eigentijds te zijn en te modern om voor een goeie klassieker door te gaan. Een bewerking zonder originele visie, diepgang of geestige wending – zoals Mats Eks Carmen die wel had – en met als enige troef enkele sterke groepsdansen voor mannen, zoals vaker bij Brandsen. Ochoa’s Solitaire vond ik aardig. Weliswaar Ed Wubbe-achtig qua danstaal en obligaat in zijn thematiek van eenling (danseres Yumiko Takeshima) versus groep, maar sfeervol uitgewerkt en met overtuiging bij dit klassieke gezelschap gezet. Van Paquita restte me slechts een vage indruk van de vertolking – redelijk goed.

Een betere manier om het seizoen te scannen op wat boeide, is de spontane herinnering. Ah, ja! Shen Wei was toch de ontdekking van het Holland Dance Festival en misschien wel van het gehele seizoen. Diens muzikale en intelligente bewerking van Igor Strawinski’s Le Sacre du Printemps dwong bewondering af, evenals zijn rituele en verstilde groepswerk Folding. Na de golf van Japanse moderne dans – onversneden butoh of de butoh voorbij – volgt dan nu hedendaagse dans uit China, nadat vele eigentijdse Chinese schilders, componisten en filmers in Europa en de Verenigde Staten al furore maakten. Met choreograaf Shen Wei gaat een nieuwe wereld open van `east meets west’, zonder clichés of commerciële rimram. Wei groeide als zoon van een theaterdirecteur op in de omgeving van het traditionele Chinese theater. Door zijn studie aan een kunstacademie kwam hij in contact met visies van begin twintigste-eeuwse westerse avant-gardisten. In de jaren negentig werd hij als danser gevormd door technieken van de Amerikaanse moderne dans, onder meer Graham. Voeg daarbij zijn kennis van eeuwenoude spirituele, op energieën gebaseerde bewegingstechnieken en je hebt alle ingrediënten waaruit Wei een weloverwogen (fusie)visie op danstheater ontwikkelde. Behalve door Samuel Wuersten, die Wei introduceerde, werd zijn talent herkend door de leiding van het Nederlands Dans Theater en door Pieter Hofman, directeur van Gastprogrammering Het Muziektheater. Deze gaf Wei een opdracht voor het seizoen 2004–2005, zodat we verzekerd zijn van zijn terugkeer.

Shifts in de top

Het hierboven geschetste beeld met een middelmatige voorstelling van een gevestigde grote Nederlandse groep en een buitengewone verrassing uit het buitenland, is symptomatisch voor het hele seizoen. Wat echt opviel in 2003 komt grotendeels uit het buitenland. Zit er dan helemaal geen beweging in de dans in Nederlands? Jawel, op beleidsniveau. Belangrijke shifts in de top deden zich voor bij de twee giganten. Wayne Eagling verliet Het Nationale Ballet – in een gouden glitterregen conform de  stijl van een voormalige Royal Ballet-star. Een danseur noble die nooit kon aarden in dit glamourloze  balletland en zich tot het bittere einde opstelde als onbegrepen antiheld. Exit Wayne en welkom Ted. Ted Brandsen moet los zien te komen van te geëffende paden van dit klassieke gezelschap. Hij staat voor de moeilijke taak om de traditie op sprankelende wijze te koesteren en om de groep opnieuw te laten meetellen in Nederland en de rest van de wereld. De deelname van Brandsen en (huis)choreograaf Krzysztof Pastor (die eerder een geslaagd Si después de morir creëerde) aan het Holland Festival 2004 met een experimenteel werk dat de expressie van lichaam en stem onderzoekt, Body/Voice, is een stap in de goede richting.

De tweede machtswisseling vond plaats bij het Nederlands Dans Theater, waar Marianne Sarstädt zich niet langer gesteund voelde en de bijl erbij neergooide. Met de keuze voor een volkomen onbekende ex-Forsythe danser, de Zweed Anders Hellström als nieuwe artistiek leider, werd duidelijk dat het Nederlands Dans Theater niet opteert voor een radicale wending, maar – omgekeerd – voor het aanhalen van de band met haar vorige artistieke directeur en architect van dit gezelschap, Jirí Kylián. Dat deze niet met de dagelijkse beslommeringen van het gezelschap wil bemoeien en dus ‘op afstand’ opereert, is niet nieuw. Wel nieuw is de toetreding tot de artistieke leiding van het duo Paul Lightfoot en Sol Léon, waarmee deze (huis)choreografen zeggenschap krijgen over de aanname van dansers, de uitnodiging van gastchoreografen en de samenstelling van programma’s. Hans van Manen keerde het gezelschap de rug toe uit onvrede over zijn internationale tourneebeleid, dat zijn werk amper aan bod laat komen. Inmiddels is hij opgedoken bij het door zijn voormalige protégé Brandsen geleide Nationale Ballet, waar hij een nieuw ballet gaat maken en in de zomer een carte blanche avond krijgt. Zijn tweede garnituur-balletten parkeert Van Manen intussen bij de provinciale dansgroep Introdans.

Het trio NDT-huischoreografen liet zich niet onbetuigd. Kylián liet met Last Touch zien dat hij nog het elan bezit om dans van weer een geheel andere signatuur te maken. In dit wonderlijk verstilde groepsportret van zes personages, geplukt uit negentiende eeuwse literatuur in de stijl van Tsjechov of Toergenjev, kwamen de onderlinge onderhuidse spanningen tot uitdrukking in een uiterst geconcentreerd mimespel dat tot op de nanoseconde getimed en tot op de micrometer geplaatst leek. Een droomachtig schouwspel dat perfect omlijst werd door een supergestileerd realistisch decor van Walter Nobbe. Lightfoot en León presenteerden pal voor hun sabbatical year een magnifiek programma bij NDT II dat bijna historisch genoemd mag worden. Vooral de uitvoering door dit duo zelf van hun tien jaar eerder gemaakte Sigue kreeg een dramatische diepgang en ontroerende intimiteit die zelden te zien zijn. Hun `Signing off’ bleek gelukkig loos alarm.

Sacre-reeks

De generatie van ‘gevestigd modernen’ vervolgde haar weg met veel overtuiging en doet het onverminderd goed. Truus Bronkhorst en Marien Jongewaard waagden zich aan een provocerende Sacre-interpretatie, I feel Good. Deze productie werd begeleid door muzikaal gemonteerde fragmenten uit pornofilms. Regisseur Boris Gerrits coupeerde de beelden weliswaar tot op de navel, maar de gelaatsexpressie van de acteurs was wel zo suggestief. Een centraal gestelde scène toonde een horde macho’s die zich en groupe verlustigen aan een masturberende dame – als parallel voor het maagdenoffer ten overstaan van een kaste priesters. Deze expliciet seksuele danse sacrée verwees naar het thema van een heftig verklankt orgasme, zoals door Strawinsky oorspronkelijk bedoeld is. Tegelijkertijd was I feel Good bedoeld als kritiek op de seksindustrie en voegde het duo een keihard eigentijds hoofdstuk toe aan de bestaande Sacre-reeks.

Hoe eeuwig aansprekend de Sacre is en hoe rekbaar toch ook, bleek uit twee andere versies: de beeldschone abstract muzikale interpretatie van Wei en de heftig theatrale dans van Angel Preljokaj. Jubilaris Piet Rogie verplaatste recent het gewelddadige offerdrama naar de koeienstal van de bio-industrie en liet daarbij de paradijselijke idylle van twee mensenkinderen te gronde gaan aan de jaloerse vernietigingsdrang van een stel stupide kuddedieren.

Even indrukwekkend als I feel Good was Krisztina de Châtels Obscura, duister en donker, refererend aan de dood en zeker niet aan lust en leven. De maakster was gefascineerd door het recente fenomeen van rouwende massa’s bij begrafenissen, door rituelen in de christelijke middeleeuwen en de collectieve godsdienstbeleving in de islamitische wereld. Ze regisseerde het zangkoor Capella Amsterdam tot een plechtstatig bewegingskoor dat – gekleed in zwarte burka’s – een indrukwekkend uniform corps vormde tegenover de bijna naakte en daarmee kwetsbare dansers. Het doodse en kale toneelbeeld van Mike van de Lagemaat – een grijze betonnen parkeergarage – gaf dit dramatische ‘dansoratorium’ de omineuze lading waar De Châtel naar zocht.

Scapino Ballet Rotterdam vervolgde onder voortvarende leiding van Ed Wubbe de zoektocht naar een eigentijds programmatische danskunst. Het werk van Wubbe met prominent ernaast dat van de generatie jongere Nanine Linning is daarbij toonaangevend. Maar wat zij beogen kwam dit jaar niet echt uit de verf. Hoe oogstrelend vormgegeven Wubbe’s Orfeo Shows /Operation Orfeo ook was – voorbeeldig als het gaat om integratie van videobeeld in een decor – het drama bleef haken op een ironisch bedoeld commentaar op media-politieke machinaties. Slechts de rol van Orpheus (vertolkt door Javier Velazquez) verleende dit avondvullende werk een ouderwetse emotionele diepgang. En Linnings cartoonstuk Bubble Gum Wrapper, waarvoor zij intensief samenwerkte met componist Jacob ter Veldhuis, was speels en lichtvoetig bedoeld, maar bleek door het ingenieuze videodecor te hectisch en overdadig om lichtverteerbaar te kunnen zijn.

Muziek en dans

Naast film en video, door de computer bewerkt en op esthetische manier in het toneelbeeld opgenomen, vormt muziek opvallend genoeg een nieuwe actieve plek in de moderne dans: speciaal gecomponeerde muziek en/of ter plekke uitgevoerde muziek. Deze trend zet zich voort in het huidige en zelfs in het komende seizoen. Wie steeds dichter tegen de muziek aankruipt en daarbij zelfs zijn principes of werkmethoden van aleatoriek en chance procedures overboord gooit ten gunste van een loepzuivere afstemming van muziek en dans, is Ton Simons. Zijn gedurfde keuze voor midden twintigste-eeuwse modern klassieke componisten met een experimentele inslag sluit goed aan bij zijn serene, modern academische stijl. Of het nu György Ligeti is (Stack) of recent Yannis Xenakis (Cel, met uitvoering door het Asko Ensemble) Een voorbode daarvan was te zien in Eye in All, het combinatieprogramma met Slagwerkgroep Amsterdam en Leine & Roebana. Cage vormde daarvan een onderdeel, waarna Simons voorbereid was voor diens Sixteen Dances for Soloist and Company of Three. Dit pièce de résistance wordt in maart 2004 met live begeleiding door het Ives Ensemble onder leiding van Richard Rijnvos uitgevoerd. Een samenwerking met dirigent en componist Rijnvos staat eind seizoen 2003-2004 overigens ook gepland voor Conny Janssen, in opdracht van het Holland Festival.

Ook het duo Andrea Leine en Harijono Roebana continueerde zijn intensieve zoektocht naar een samengaan van muziek met dans. In Türings Tijgers deelden de musici en zangeres van het Maarten Altena Ensemble het podium met de dansers als gelijkwaardige partners, in een pas de deux op de klanken van William Byrd, Altena, Gilius van Bergeijk, Yannis Kyriakides en Steve Martland. De fascinatie van Leine en Roebana voor de specifieke klankkleur van oude muziek uit zich ook in een project dat ze in het voorjaar van 2004 aangaan met het Orkest van de 18de eeuw onder leiding van Frans Bruggen: de balletopera Les Indes Galantes. Een andere, veel lossere verbinding tussen muziek en dans legde choreograaf Anouk van Dijk. In Suna no Onno liet ze vier dansers vrijelijk improviseren op speelse pruttel- en schettergeluiden van de vier koperblazers van Tony Overwater Group, als sympathieke jamsession van improviserende jazzmusici en dansers.

Voorbeeldig als het gaat om hoe muziek en dans volledig met elkaar kunnen samenvallen, in klank, sfeer en betekenis, was Winterreise van de Amerikaanse choreograaf Trisha Brown – een buitenlands optreden in het kader van het Holland Festival. Browns bewegingsenscenering van Schuberts romantische liederencyclus was met dank aan het briljante spel en de wonderschone zang van tenor Simon Keenlyside een hoogtepunt in 2003. Het heldere pianospel en de fabuleuze belichting van Jennifer Tipton deden daarbij hun werk. Mooi was hoe met gestileerde poses of subtiele gebaren de tekst op inhoud werd aangestipt waarbij de zanger door drie dansers steeds werd omringd als door engelen. De 24 liederen werden in deze enscenering vloeiend verbonden tot een geheel, tot een even organische als lucide zang- en dansproductie waarvan slechts te genieten viel. Al eerder in Monteverdi’s L’ Orfeo bewees deze voormalige postmoderniste dat ze opera vanuit haar conceptuele inslag zinnig kon bewerken door zang, dans, licht, decor als gelijke entiteiten te integreren.

Tekst en beweging

Intrigerende kruisbestuivingen deden zich eveneens voor op gebied van tekst en beweging. Ivo Van Hove van Toneelgroep Amsterdam nodigde twee keer gastchoreografen uit voor een mix ofwel clash tussen dans en toneel. Zeer geslaagd was Sonic Boom, naar een idee van de Vlaamse dichter Peter Verhelst. Die legde de basis onder dit dansdrama over waarheid en verdichtsel, herinneren en vergeten, met zinderend sensuele, aan Marguerite Duras doen denkende verzen die als een partituur onder de actie lagen. Juist het contrast met de choreografie van Wim Vandekeybus – met nadrukkelijke fysieke acties door zijn Ultima Vez-dansers en met het ‘traditionele’ spel van de drie steracteurs van Toneelgroep Amsterdam Kitty Courbois, Joop Admiraal en Titus Muizelaar – werkte hier dwingend.

Minder overtuigend was Teorema van Emio Greco en Pieter C. Scholten. In hun verkenning naar een nieuwe theatertaal namen ze Teorema, boek en film van de Italiaan Pier Paolo Pasolini als leidraad. Toneel en dans, woord en gebaar gingen met elkaar een laffe lat-relatie aan: samen en toch apart. De vijf hoofdpersonages werden elk geschaduwd in hun acties door een danser. Wanneer, zoals bij aanvang, danser en acteur in de beweging versmolten, werkte de voorstelling intrigerend. Bij gescheiden acties van acteurs en dansers werd het drama prozaïsch en statisch. Vooral een dramaturgisch onhelder concept speelde de voorstelling parten: tussen de inhoudelijke tekstlaag (die al  gedateerd was in zijn Italiaanse jaren zestig maatschappijkritiek) en een meer geabstraheerde laag (een spel van licht en donker met tekst als partituur van stemmen) stak nog een laag, waarin actuele kritiek op de nouveau riche-cultuur van Berlusconi moest doorklinken. Deze derde laag werd via bonte theatrale acts te wazig vormgegeven. Het duo verloor zich in een veelheid aan bedoelingen, waar een lijn genoeg was geweest. Dit in tegenstelling tot Vandekeybus, die de toch ook complexe materie in Sonic Boom tot een hechte eenheid wist te smeden.

Op vergelijkbare wijze als Greco en Scholten reduceerde ook Ohad Naharin een beladen jaren zestig tekst tot partituur, namelijk Peter Handkes Publieksbeschimping. De leegte in deze anti-tekst bood de Israëlische choreograaf en regisseur de ruimte voor een nieuwe dansstructuur. Het ging hem erom hoe woorden ‘een relatie aangaan met dans, ruimte, geluid’.  Een benadering die vergelijkbaar is met Greco’s zoeken naar een abstract spiritueel danstheater waarin dans, licht, geluid worden teruggebracht tot de essentie en gezamenlijk een verhevigde sensatie teweeg brengen. In Naharin’s Virus werd de tekst door een danser uitgesproken boven de hoofden van de dansers, als een losse stroom van betekenisloze woorden. Toch speelt Naharin vals. Zo neutraal als hij zegt te zijn, is de voorstelling niet. Die kent tal van verwijzingen naar de tweede intifada, naar Palestina, alleen al via de muziek van een Palestijnse componist en Arabische liederen die worden gezongen. En dat Handke intussen in de Frankfurter Allgemeine Zeitung in een bitter debat is geraakt vanwege zijn felle anti-Israëlische houding en dat hem rabiaat anti-semitisme is verweten, zal deze provocatieve Israëliër toch ook bekend zijn? Met andere woorden: zo onbeladen zijn Handke’s woorden toch niet dat je ze als klankbrij kunt zien?

Eigentijdse kille blik

Wie alles met alles versmelt en toch een indringend beeld overbrengt, is de Amerikaanse Meg Stuart. Na haar zwartgallige Damaged Goods biedt haar vervreemdende alien-ballet Visitors only naast cynisme ruimte voor hilariteit. In Visitors only zijn de mensen gereduceerd tot willoze wezens, poppen zonder geheugen, robots en zombies. Ze fungeren als zenders voor vreemde energieën, als antennes voor flarden uit een grimmige (oorlogs)realiteit. In het monumentale toneelbeeld van Anna Viebrock, een ruïneflat waarvan de façade weggeblazen lijkt en die schuin op het podium is geplaatst, zijn de  acties van de spelers afhankelijk van je zitplaats wel of niet te zien. De videobeelden van Chris Condeks verbinden de acties. De naargeestige omgeving – om het even of de flat staat voor een gettowijk in New York of Sarajevo – biedt speelruimte aan een verbijsterende show met talrijke verwijzingen naar Amerikaanse iconen uit de twintigste eeuwse beeldcultuur: een heroïeke cowboy en Marilyn Monroe. Vanuit een speelse, futuristische invalshoek en op groteske wijze toont Stuart hoe we op deze aardkloot als marionetten ronddolen. Met flarden oorlogsverslaggeving en beelden van masochistische gangbang-praktijken doet ze genadeloos verslag van ons wezenloos bestaan in deze cynische wereld. Maar ze verpakt die boodschap in aantrekkelijk kleurige wikkels. Het spirituele, mede op contactimprovisatie gebaseerde spel, biedt grandioze acts en dansdelen die uiteindelijk een coherent geheel vormen. Haar danstheater lijkt de opvolger van Bausch’ Tanztheater. Waar die evenwel het lijden van de mens met een bijna ouderwetse warmte en ironie bezag, heeft Stuart een eigentijdse kille blik, die even hard is als die van de Franse schrijver Michel Houellebecq.

Nieuw elan

Waar de westerse choreografen in hun werk geweld, cynisme en dood aankaarten, hekelen, becommentariëren, of veilig inspiratie zoeken bij heilzame muziek, brengt een Chinese nieuwkomer een frisse lentedans en zorgen Britse Indiërs (zoals Akram Kahn) voor nieuw elan met contemporaine kathak of moderne bharata natyam. In die zin reflecteert de danswereld de actuele verhouding tussen de tanende westerse culturen en de bloei van enkele Aziatische landen.

***

4. Seizoen 2004-2005: dansen op leven en dood
Door Sander Hiskemuller

Afgelopen seizoen werd vanuit de danspraktijk zelf aan de discussie over de ‘staat’ van de dans deelgenomen. In toenemende mate reageerden dansmakers op de wereld om hen heen met de intentie een directere relatie met hun publiek aan te knopen. Maar het seizoen stond ook in het teken van kaalslag. Spraakmakende choreografen moesten met ingang van de nieuwe kunstenplanperiode het veld ruimen.

`Ze hebben haar een brief gestuurd’, oreerde Marien Jongewaard terwijl Truus Bronkhorst in een kartonnen doos in de productie Exit op de bühne plaatsnam. `Ze bedanken haar niet voor de moeite. Ze danst op een mestkar de toekomst in.’ Begeleid door een bittere scheldkanonnade was het afgelopen seizoen letterlijk exit voor Truus Bronkhorst en haar samen met Jongewaard geleide Stichting van de Toekomst. Na 28 jaar spraakmakende dansproducties, een Gouden Dansprijs, de Sonia Gaskell-prijs en het winnen van het prestigieuze choreografieconcours Bagnolet, zouden de sterk theatrale en beeldende choreografieën van het duo volgens de Commissie Dans van de Raad voor Cultuur `een sjabloon’ zijn geworden van waaruit weinig ontwikkeling meer zou zijn te verwachten.

Zo verdween de koningin van de Nederlandse expressionistische dans afgelopen seizoen uit het bestel, maar niet voordat ze met Exit eerst een wonderschone zwanenzang afleverde. Gezeten voor de kleedtafel, met video via de spiegel gefilmd, citeerde Bronkhorst zinnen van Martha Graham, icoon van de expressionistische dans: `Dance is a great desire/ You give all your life doing this one thing.’ Vervolgens schoot ze met een pistoolschot haar spiegelbeeld aan gruzelementen.

Fijn dansen
Hans Tuerlings’ Raz uit Tilburg moest na vijftien jaar plaatsmaken voor de nieuw op te richten Zuidelijke Dansvoorziening. Dit ondanks een bodemprocedure tegen het advies van de Raad van Cultuur, waarin vertegenwoordigers uit het veld als choreograaf Hans van Manen en danshistorica Eva van Schaik in een contra-expertiserapport hun stem lieten horen. Het houtsnijdende rapport, waarin het belang van Tuerlings voor het Nederlandse dansklimaat inhoudelijk werd onderstreept, mocht niet baten: Raz moest verdwijnen. Maar niet nadat ook Tuerlings in zijn laatste productie Vrolijke Opvattingen een bitterzoet commentaar op zijn Kaltstellung leverde.

Tuerlings zei in een interview met BN/De Stem met deze productie een voorstelling te willen maken voor mensen (lees: de beleidsmakers) met wie het weinig zin heeft te praten `omdat ze je toch niet verstaan.’ `Daarom gaan we maar fijn dansen.’ Aan het einde van de voorstelling vol ‘fijne’ dans met een hoog knuffelgehalte, liet hij zijn dansers in oranje pluche kostuums in het niets opgaan in het eveneens oranje pluche decor; bewegen deden ze echter tegen de klippen op. Raz-danseres Susanne Ohmann bedankte het publiek ten slotte voor hun aanwezigheid. Op ironische toon zei ze in het Duits: `We hebben veel moois gezien… Wat jammer nou dat het voorbij is.’ Nog net slikte ze auf Wiedersehen in, om het te vervangen voor het neutrale tschüß.

De laatste uit het rijtje afvallers was choreograaf Piet Rogie. Als enige voerde hij een publieke actie tegen het door staatssecretaris Medy van der Laan en de cultuurwethouder van zijn thuisstad Rotterdam opgevolgde negatieve advies. Op de premièredag van Echo/Painthings, toevalligerwijs dezelfde dag waarop er over de Rotterdamse cultuurnota werd vergaderd, vroeg Rogie & Company met een ‘dans der wanhoop’ in de hal van het Rotterdamse Stadhuis aandacht voor zijn bestaansrecht en het wel degelijk positieve advies van de Rotterdamse Kunststichting. Versterking kreeg het gezelschap van 250 studenten van de Rotterdamse Dansacademie die in de raadszaal een protestmars hielden.

Sterven na dood
Verder bleef het, op wat verontwaardigde publicaties en een lauw debat tijdens de Nederlandse Dansdagen 2004 na, verbazingwekkend stil rond de kaalslag in het bestel. Met de verwijdering van juist de drie ‘luizen in de pels’ lijkt de dans volgens sommigen hard richting conformisme te hollen. Jongewaard reageerde hierop in Trouw: `Ga naar welke dansbijeenkomst dan ook: de uitreiking van de VSCD-prijzen, de festivals. Dan zie je al die mannen, die gezapige kunstmaffia. De nieuwe generatie dansmakers conformeert zich daaraan. Iedereen denkt: als ik dat niet doe, dan neem ik te veel risico.’

Waar de eveneens getroffen orkesten naar Den Haag trokken om luidkeels protest aan te tekenen tegen de opheffing van het Nederlands Radio Symfonie Orkest, sloeg de danswereld de handen inderdaad niet eensgezind ineen, maar verviel in een welhaast apathische afwachting. Was dit ‘conformisme’ tekenend voor een ingedutte sector waar nauwelijks interessante ontwikkelingen zijn te bespeuren en die zou zijn vervallen in introverte ‘navelstaarderij’? Annette Embrechts concludeerde aan de hand van interviews met mensen uit het veld in de Volkskrant van januari 2005, dat de Nederlandse dans zich in een ‘crisis’ zou bevinden, zelfs op sterven na dood zou zijn. Maar is deze ‘crisis’ niet eerder een inmiddels ook gevaarlijk politiek rondzoemende aanname, dan dat het op daadwerkelijke ontwikkelingen is gebaseerd?

Kloof
De discussie of de dans in Nederland wel of geen toekomst heeft, kwam afgelopen seizoen op scherp te staan. Een discussie die niet in de laatste plaats werd gevoed door de ‘oude garde’. Zo onderstreepte Han Ebbelaar bij het vijfentwintigjarig bestaan van zijn Dansersfonds ’79 dat het in hedendaagse dans te vaak aan emotie ontbreekt en daarmee het publiek van zich vervreemdt. `Dan zie je weer zo’n jonge choreograaf die zijn dansers heel ingewikkeld laat doen over een of andere traumatische jeugdervaring. (…) Behalve Hans van Manen zijn er bijna geen choreografen die dansers als ménsen opvoeren. En juist dát is zo essentieel voor de dans.’

Ook Rudi van Dantzig, die naar aanleiding van de toekenning van de zilveren penning van de stad Amsterdam weer volop in het nieuws stond, constateerde dat wat de Nederlandse dans groot had gemaakt – beweging ten dienste van menselijke thematiek – door hedendaagse choreografen veelal uit het oog wordt verloren. Van Dantzig in tijdschrift Dans: `Het is me teveel beweging om de beweging. Dans is bij hen als een gesmeerde machine waarin elk radertje moet kloppen.’ Was inderdaad ‘vroeger alles beter’ of riekt dit naar een ouderwetse generatiekloof?

Tegengeluid
Enkele critici en zich uitsprekende dansmakers lieten als tegengeluid horen dat de ontwikkelingen laten zien dat dansmakers vanuit persoonlijke motieven juist in toenemende mate expliciet reageren op de wereld om hen heen om aansluiting bij (nieuw) publiek te vinden. In TM constateerde dansjournalist Isabella Steenbergen naar aanleiding van seizoen 2004-2005 dat de dans steeds `persoonlijker’ wordt als antwoord op het `’massale medialichaam’ dat we dagelijks zien voorbijschieten in commercials, soaps en videoclips.’ Daarin bespeurde zij een voortgaande trend bij de met name onafhankelijk opererende choreografen om vanuit hun eigen danstaal en eigen blik op de wereld een commentaar te leveren op verontrustende maatschappelijke ontwikkelingen als `botoxificering’, globalisering en het isolement van het individu dat daarmee gepaard gaat.

Veelbetekenend in deze was het tweejaarlijkse Haagse moderne dansfestival CaDance in november 2004, waarin werk van de meest aan de weg timmerende freelance opererende choreografen werd gepresenteerd. Het affichebeeld van CaDance 2004 was een echo van Edvard Munchs schilderij De Schreeuw: een metafoor voor de noodzaak waarmee de hedendaagse dansmaker zijn kunst uitdrukt. In deze editie van het festival werd binnen het thema Moving Motives onderzocht in hoeverre moderne dans een afspiegeling vormt van ‘de schreeuw’ die `momenteel door de wereld raast’, aldus festivaldirecteur Leo Spreksel in zijn voorwoord in het festivalmagazine. Bij geprogrammeerde choreografen als Sjoerd Vreugdenhil, André Gingras en Bruno Listopad bleek die ‘schreeuw’ afgelopen seizoen meer dan ooit expliciet door te klinken in hun werk.

Fun-cultuur en identiteit
Sjoerd Vreugdenhil liet in zijn productie Volle Melk Disneyfied voor Dansgroep Krisztina de Châtel een op drift geraakte Julie Andrews uit The Sound of Music de toeschouwer door een hilarische parodie voeren op wat de choreograaf `veramerikanisering’ van de samenleving noemt. Na zes jaar bij William Forsythe’s Ballett Frankfurt te hebben gedanst, was Vreugdenhil bij terugkomst in Nederland totaal overdonderd door de cultureel-maatschappelijke veranderingen die in ons land hadden plaatsgevonden. `Alles staat in het teken van de ‘fun-cultuur’ en moet binnen no time een succes worden’, verklaarde de choreograaf in de Telegraaf. In de dansante bewerking van de poppenkastscène uit de beroemde musicalfilm holden ‘de Von Trapjes’ in Volle Melk met duizelingwekkende vaart langs alle mogelijke succesformules waaruit het moderne leven in Vreugdenhils optiek tegenwoordig bestaat: van extreme make-overs tot met goud behangen, maar lege hiphopbravoure die 24 uur per dag over de moderne mens wordt uitgespuwd.

André Gingras presenteerde Zeropoint, een gedanst onderzoek naar de zaken waaraan de mens zijn persoonlijke identiteit ontleent. Is dat het geheugen, de ervaring, of zijn het de plastic kaartjes die in zijn portemonnee steken? Plotselinge bewegingserupties in Zeropoint onderstreepten de individuele existentie, maar legden tegelijkertijd de onmacht van dat individu bloot om zich in een sociale context staande te houden. Groepsdansen ontstonden door de dans van elkaar ‘af te kijken’, en ‘waar ken ik jou toch van’-gesprekken legden met veel humor de mechanismen bloot die wij gebruiken om onze identiteit te definiëren. Gingras richtte zich rechtstreeks tot het publiek en bracht aan de hand van zijn portemonnee (de bankpasjes, de verzekeringsbewijzen, de visitekaartjes) zijn eigen identiteit in kaart.

In de Korzo-productie Cauda Pavonis reikte theatervernieuwer Antonin Artaud de choreograaf Bruno Listopad handvaten aan om het menselijk bewustzijn `te perforeren’. Zeven dansers bewogen zich door verschillende fasen van hun bewustzijn en ontdeden zich van hun beschermlagen om in contact te komen met hun complete ‘zelf’. Een ‘zelf’ dat volgens Listopad in onze samenleving op alarmerende wijze ondergesneeuwd dreigt te raken: `Ik wil de mens weer in menselijk perspectief plaatsen. Alles wordt in deze tijd in termen van winst of productiviteit uitgedrukt, terwijl ik denk dat creativiteit de echte bron van leven is. Globalisering is een krachtige ontwikkeling, en alhoewel mensen het gevaar ervan onderkennen, is het onmogelijk je eraan te onttrekken’, zei Listopad november 2004 in Trouw.

Cauda Pavonis doorzocht de krochten van de menselijke psyche met een dwingende kracht van de menselijke associatie en was daarmee een van de meest opvallende en geslaagde producties van het afgelopen seizoen. In een adembenemende bewegingspastiche werd ‘getwirld’ met een hondenbot, kraste een maffe kapitein portretten op papier, hapte een danseres als een kouwelijk hondje naar papierproppen en stond een danser in berenkostuum als een gekantelde ‘yeti’ in een hoek. Een expressionistisch universum met een burleske, maar tegelijkertijd akelig rake loep op de menselijke psyche.

In touch
Hoe de mens zijn weg vindt in een steeds uniformer en daarmee onpersoonlijke en angstaanjagende wereld, bleek bij vele dansmakers een terugkerend en overheersend thema. De dans lijkt daarmee inderdaad meer in touch met het publiek geworden, zoals NRC-recensent Ingrid van Frankenhuyzen concludeerde in een debat dat in het kader van de Nederlandse Dansdagen 2005 werd georganiseerd.

Het waren niet alleen de onafhankelijke opererende dansmakers die binnen dit thema de luiken verder dan ooit open gooiden voor maatschappelijke ontwikkelingen. Ook in producties van de ‘gevestigde’ gezelschappen werd – al dan niet geslaagd – op steeds pregnantere wijze de blik naar buiten gericht. Geslaagd was dit in Drawn Onward van Paul Lightfoot en Sol León voor Nederlands Dans Theater I, waarin het choreografenechtpaar met teksten van een born-again-dominee een wonderschoon maar intens somber beeld schetste van de geïsoleerde en dolende mens die houvast probeert te vinden door dogma’s te omarmen en in fundamentalisme te vervallen. Veel minder geslaagd in dit kader was Paramount van Scapino Ballet Rotterdam. Hierin wilde choreograaf Ed Wubbe, geïnspireerd door Michael Curtiz’ filmklassieker Casablanca, een link leggen tussen gemeenschappen westerse migranten ‘in den vreemde’ en het maatschappelijke debat rond eigen ‘nieuwkomers’, maar wist hij dat thema dramaturgisch niet in een overtuigende vorm te gieten.

Ook Nanine Linning, tot voor kort huischoreograaf van Scapino, richtte zich – met Bacon, gemaakt voor haar stichting Pipsters – op de maatschappij. Die stevent in haar ogen af op onoverbrugbare tegenstellingen en daarmee gepaard gaande toenemende spanning. ‘Ik heb het idee dat we er de laatste jaren een enorme puinhoop van aan het maken zijn. De snelheid waarin zich dat ontwikkelt beangstigt me. Elke ochtend zie je in het nieuws zeker vijftig lijken voorbijkomen. (…) Het is heel makkelijk je ogen te sluiten en zoals Manet mooie lelies te schilderen. Maar we wonen niet in een dorp met alleen maar mooie bloemen aan de kant van de weg. Bacon was daar eerlijk in’, zei zij in een vraaggesprek.

Francis Bacons naakte mens, kwetsbare mens, eenzame mens in een dito wereld: in Bacon werd geduwd en gemanipuleerd, hingen de dansers als karkassen ondersteboven en opereerden ze als jager versus prooi in opgelegde machtsverhoudingen. In een `fysiek drieluik’ verbond Linning ontluistering succesvol met schoonheid, vrij naar Bacons verwrongen mensfiguren in diens beroemde triptieken. Vorm en inhoud werden door de dansmaakster tot een prachtige symbiose gesmeed. De voorstelling leverde haar het afgelopen seizoen de Zwaan voor de beste Dansproductie op, een belangrijke dansprijs van de VSCD, Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties.

Navelstaarderij
Met zo veel dansproducties die steeds dichter op de huid van de toeschouwer kropen, blijft de vraag waarom de aanname dat de dans zich in een crisis zou bevinden, zich zou vervreemden van zijn eigen publiek, maar steeds bleef staan. Als we naar de programmering van Springdance 2005 kijken, was die premisse bij veel gepresenteerde producties echter volkomen legitiem.

Festivaldirecteur Simon Dove richtte zich in zijn programmering op de vraag hoe dans een voor deze tijd relevante kunstvorm kan zijn. `Je zult bij ons geen choreografen en dansers tegenkomen die hun werk gebruiken om hun choreografische en technische kwaliteiten zo mooi mogelijk voor het voetlicht te brengen. Het werkt bij ons precies andersom: de vorm staat in dienst van de inhoud. Dan moet je de gangbare conventies los durven laten.’

Dat het loslaten van vormconventies kan leiden tot bar weinig dans, bewees Dove met zijn aan de School voor Nieuwe Dansontwikkeling opgeleide conceptuele troetelkind Thomas Lehmen. Deze dansmaker kreeg binnen Springdance alle ruimte om een onthutsend saaie presentatie van zijn ontwikkelde ‘choreografische systeem’ te geven: de Funktionen tool box van opdrachten die de performers met steeds wisselende parameters aanzetten tot een verzameling interactieve bewegingsstructuren. Dat Lehmen zelf voorzag dat dit voor de lekentoeschouwer wel eens conceptuele abracadabra zou kunnen zijn, bleek wel uit het feit dat een van zijn performers binnen de als volwaardige voorstelling aangekondigde presentatie een ellenlang en gortdroog betoog hield over de gevolgde werkwijze die kennelijk als doel op zich was gesteld. Met dans had deze performance niets te maken, met de eerder geconstateerde navelstaarderij des te meer. Een volledig naar binnen gericht bewegingsonderzoek dat de bezoeker wel eens voorgoed van de danspodia zou kunnen vervreemden.

Op alle kritiek op de ontoegankelijkheid en het totaal ontbreken van dans in een aantal producties, reageerde Dove dat er in Nederland veel te `benauwd’ met dans wordt omgesprongen. `We zouden er in het dansveld veel mee opschieten als men zou inzien dat dans toenemend divers is.’ Maar op gepresenteerde buitenlandse choreografen als Rachid Ouramdane, Xavier Leroy en Jérôme Bel en de in Nederlands opererende Nicole Beutler na, bleken de diverse ideeën van vele in Springdance gepresenteerde vertegenwoordigers van deze ‘nieuwe’ of ‘conceptuele’ dans niet buiten de repetitielokalen te kunnen overtuigen, laat staan tot enige vorm van vervoering te leiden.

Pro dans
Vervoering was bij festivaldirecteur Samuel Wuersten juist het belangrijkste criterium voor het selecteren van producties voor de tiende editie van het Holland Dance Festival. `Veel makers vergeten naar hun werk te kijken met het oog van diegenen die het gaan consumeren’, merkte Wuersten in een interview met TM (november 2005) op. In zijn festival reageerde hij op dit gegeven met een uitgebalanceerde programmering waarin ‘dans weer gewoon dans’ mocht zijn. Wuersten: `(…) het publiek mag eisen dat een voorstelling boeiend is.’

In het magazine rond het festival zei Wuersten onder het motto ‘Dance Approved’ een kwaliteitsstempel te willen geven, als `een statement pro dans, ook ten opzichte van stromingen als die van de conceptuele dans.’ Een stellingname tegen dans als in Springdance gepresenteerd, waarin – volgens Wuersten – iedereen zich maar van alles afvraagt: `Is dans nog wel dans wanneer het geen dans is et cetera. Met ‘Dance Approved’ laat ik een ander geluid horen in die discussie. Dans is een fysieke aangelegenheid, niet alleen een conceptueel onderzoek. (…) Dans kan alleen overleven als het fysieke aspect overeind blijft.’

Wuersten presenteerde fysieke virtuositeit in vele verschijningsvormen als verweer tegen het ‘doemdenken’ in de dans. De elastieken benen van de Franse balletdiva Sylvie Guillem, de rauwe naar-je-strot-dans van de Israëlische Batheva Dance Company en het feel good-percussiebewegingstheater van Mayumana. Maar ook voor het eerst in de festivalgeschiedenis Het Nationale Ballet, met een klassiek duettenprogramma, en het ondeugende ‘hoedjesballet’ in het openingsprogramma door Nederlands Dans Theater II ter ere van het vijfentwintigjarig regeringsjubileum van HKH koningin Beatrix.

De programmering was een succesvol weerwoord tegen `het negatieve gezeur’ dat het dansdiscours in Nederland bepaalt en overtuigde dat de dans `noch voor het museum is bestemd, noch rijp is voor het lijkenhuis.’ `Hoe kan men stellen dat de dans ‘dood’ is of dat de periode waarin wij ons bevinden, de dansgeschiedenis in kan gaan als futiel en onbeduidend’, vroeg Wuersten zich in het festivalmagazine af. `Hoogst verbazingwekkend (…) het historische belang van een periode waarin wij ons bevinden al van een kwalificatie te voorzien.’

De discussie die voorheen bijna uitsluitend op intellectueel niveau door niet-dansmakers werd gevoerd, werd door Wuersten vanuit de danspraktijk zodanig zélf opbouwend gevoed. Met een recordaantal van veertigduizend bezoekers, wist hij bovendien krachtig te onderstrepen dat dans anno 2005 wel degelijk leeft, zelfs bruisend is.

***

5. Vroeger is nog lang niet dood terugblik op de seizoenen 2006-2007 en 2007-2008
door Annette Embrechts

De ontdekking van de geschiedenis
Misschien begon het wel met een vooroorlogse dodendans. Introdans vierde in september 2006 zijn vijfendertigste verjaardag met een heropvoering van het legendarische dansstuk De Groene Tafel van de Duitse expressionist Kurt Jooss. In dit imposante anti-oorlogsmanifest uit 1932 waart De Dood rond als een triomfantelijke Romeinse legeraanvoerder tussen een opstandige partizane, een sluwe profiteur en een oude moeder. Niet direct een feestelijk ballet voor een jubileum, zou je denken (al herdacht Introdans met Make Love Not War tegelijkertijd de Slag om Arnhem). Wel een duidelijk signaal om een markant moment in de geschiedenis van de Nederlandse dans te onderstrepen.

Van Introdans kun je zo’n duik in de historie nog wel verwachten; het Arnhemse gezelschap speurt regelmatig in de schatkist van de Nederlandse dans naar choreografieën die hun zeggingskracht niet hebben verloren. Het bleef echter niet bij deze ene herbeleving van een historisch dansstuk. Na De Groene Tafel volgden de afgelopen anderhalf jaar opvallend veel initiatieven waarbij choreografieën uit het verleden van de Nederlandse moderne dans als inspiratiebron of ijkpunt werden genomen. Het gonsde plots van historisch besef, iets wat tot een paar jaar terug nauwelijks een rol leek te spelen bij in Nederland werkzame choreografen.

Natuurlijk was daar het groots opgezette Hans van Manen Festival in september 2007 – ter gelegenheid van zijn vijfenzeventigste verjaardag – met een indrukwekkende reprise van 21 balletten uit zijn rijke oeuvre. Nooit eerder werd in Nederland een choreograaf geëerd met zo’n uitgebreid programma als dit. Het publiek stroomde massaal toe om Metaforen (1965), Twilight (1972), Adagio Hammerklavier (1973) en Sarcasmen (1981) opnieuw te zien, vaak in het bijzijn van de oercast én de grootmeester zelf, wat de avonden een extra historisch tintje gaf. Ook veel jongere collega’s benutten de kans om Van Manen-klassiekers in levenden lijve te zien en te voelen hoe geraffineerd en muzikaal zijn monumentale balletten zijn.

Een sterker appèl op het verleden deed het project Cover van de Nederlandse Dansdagen 2007 (ook ter viering van een jubileum: het tienjarig bestaan). De organisatie nodigde toonaangevende makers van dit moment uit een bestaand stuk uit de Nederlandse dansgeschiedenis naar eigen hand te zetten. De jonge skatedanser Marco Gerris, artistiek leider van ISH, laafde zich aan Stamping Ground (1983) van Jirí Kylián, Anouk van Dijk koos Hans van Manens provocerende Situation (1970) en Andrea Leine en Harijono Roebana haalden het dadaïstisch werk van Onafhankelijk Toneel uit de jaren tachtig boven water. Het duo Emio Greco & Pieter C. Scholten ging op zoek naar sporen van The Ropes of Time (1970) dat Rudi van Dantzig veertig jaar geleden maakte voor The Royal Ballet op verzoek van stersolist Rudolf Nurejev, een ballet waarvan geen opnames bestaan, alleen recensies en foto’s. Van Dantzig zelf suggereerde er zich niet veel meer van te herinneren. Greco en Scholten waren niet van plan het in Nederland nagenoeg onbekende werk te moderniseren of reconstrueren. Voor hun Double Points: Rudi onderzochten ze wat het klassieke ballet betekent voor modern en internationaal ingestelde choreografen: hoe ‘oud’ ook, het blijft in essentie vaak de basis van vernieuwing. Het duo greep de opdracht aan om samen met gastsolist Nicolas Rapaic (voor de gelegenheid geleend van Het Nationale Ballet) hun eigen vocabulaire te onderzoeken op klassieke invalshoeken.

Opvallend was dat choreograaf Anouk van Dijk in nagesprekken het tamelijk agressieve en rauwe Situation als een provocerend dansstuk benoemde. Ze zag het nooit live bij het Nederlands Dans Theater, alleen op dvd in een

‘gladdere’ versie van Het Nationale Ballet. Vandaar ook haar keuze om danser Jack Gallager recalcitrant naakt op te voeren en bovendien in soldatentenue een vrouw in boerka te laten betasten. Leden van de oercast van Situation hadden totaal andere herinneringen bij hun Situation, dat op de dag van de oerpremière niet eens af was. Provocerend? Ach welnee, relativeerden de oud-danseressen Marianne Sarstädt en Yteke Waterbolk. Zij kregen van Van Manen ‘gewoon’ de opdracht om binnen het decor van een betegelde ruimte en een digitale klok met realistische tijdsaanduiding – toen erg trendy – onderlinge relaties uit te vechten.

Juist die verschillen in beleving tussen oercast en herscheppers zette de moderne makers aan het denken over de bakermat van de Nederlandse dans. Nederland mag dan wel geen eeuwenoude traditie hebben in klassiek balletrepertoire, de eigentijdse dans is inmiddels zelf toe aan de herontdekking van zijn wortels. Andrea Leine en Harijono Roebana wisten zelfs in hun footNote heden en verleden – de pure dansdrive van nu met de postmoderne tekstdans uit de jaren tachtig – op elkaar te laten reageren. ‘Heden en verleden als elkaars voetnoot. Dat is pas voer voor debat’, concludeerde Mirjam van der Linden terecht in de Volkskrant.

Meer verleden dook op in een nieuwe, onverwachte context. Nicole

Beutler, een conceptuele maker bij uitstek, die tijdens haar opleiding aan de School voor Nieuwe Dansontwikkeling het klassieke ballet nog als notoire vijand zag, waagde zich in seizoen 2007-2008 aan een remake van Les Sylphides, het honderd jaar oude, korte, niet-verhalende ballet blanc van Michael Fokine. In een vierkant dansveld duwt ze de toeschouwer met de neus op die wonderlijk gedweeë houding van drie op spitzen tippelende Sylphides.

Of de remakes voor het podium bevredigende resultaten opleveren of niet, is ondergeschikt aan de winst die dit groeiend historisch besef oplevert bij eigentijdse makers: er worden interessante lijnen getrokken van het heden naar het verleden van de dans, een kunstvorm die door zijn per definitie instabiele toestand toch al te kampen heeft met vluchtigheid.

De nieuwe liefde tussen danser en toeschouwer
Nicole Beutler tekent met haar collega’s van het collectief LISA en veel andere choreografen ook voor een andere opvallende tendens uit de afgelopen seizoenen. De conceptuele dans, altijd goed voor een legioen aan vragen over de betekenis van beweging en lichamelijkheid, stelt de relatie tussen toeschouwer en performer op scherp. Paz Rojo had in haar monoloog This is love veel kritiek op de verhouding tussen kijker en bekekene. De liefde zou te vanzelfsprekend zijn. Er wordt niet meer voor gevochten, er zou meer op het spel moeten staan. De lichamen van de toeschouwers en van de dansers zouden duidelijk moeten voelen dat ze dezelfde theatrale ruimte delen.

Het is een streven dat de laatste jaren explicieter terugkeert in dansvoorstellingen. Het publiek is geen anonieme menigte meer maar een te veroveren verzameling individuen. Toeschouwers zitten dichtbij, rondom, worden aangesproken, opgejaagd of meegenomen op een ontdekkingsreis. Dansers werpen zich tussen rijen stoelen en zoeken lichamelijk contact. Interactief lijkt het sleutelwoord, ware het niet dat het zo beladen is met weerzin tegen participatievoorstellingen. Festivals maken dankbaar gebruik van deze ervaringsgerichte belevenisvoorstellingen, zelfs als dat betekent dat er maar één toeschouwer tegelijk mag worden binnen gelaten. Er hangt een zweem van exclusiviteit om zo’n ‘unieke’ en intieme privé-ervaring. Dat prikkelt de nieuwsgierigheid.

Bovendien doen makers zo aan publieksbinding én ontwikkelen ze een sterker publieksbesef. Ze dwingen zichzelf tot een gedachtegang over de beste manier om hun idee te communiceren met de toeschouwer. Ook dat is winst voor de danskunst die nog niet zo lang geleden vaak het commentaar kreeg in zichzelf gekeerd te zijn.

Choreograaf Anouk van Dijk creëerde een internationaal succes met haar voorstelling STAU, waarin een ongebruikelijke publieksopstelling een dynamisch proces genereert tussen aantrekken en afstoten van dansers en publiek. Toeschouwers zitten om een uiterst klein speelveld en lopen het risico een bezweet hoofd van een danser in hun schoot geworpen te krijgen. Later worden ze letterlijk van hun stoel gesleurd en opent het carré zich tot een fikse ruimte. Uiteindelijk worden toeschouwers uitgenodigd dansers te imiteren of mee te dansen, iets wat ook de prille dansmaker Koen de Preter afdwong in We dance to forget (Julidans 2007) en choreograaf Dylan Newcomb uitprobeerde in zijn groepsstuk This (2008). Newcomb verlegde zijn koers door een show te maken van zijn voorstelling waarin toeschouwers zelf medespelers zijn. Stoelen staan er niet meer, dansers krioelen bij aanvang als reptielen tussen je voeten. Je zou ze kunnen doodtrappen, bij wijze van spreken. Zou dat het risico zijn waarover Paz Rojo het heeft?

Voorstellingen zijn soms als een fuik opgezet om de toeschouwer te vangen in een spiegelkabinet en hem onverwacht te confronteren met zijn eigen lichaam, zijn beeltenis of die van zijn lotgenoten. We worden onderdeel van het kunstwerk, kunnen niet meer contemplatief toekijken maar worden gedwongen mee te spelen om ook onze eigen ervaring te optimaliseren. Als we teleurgesteld naar huis gaan, hebben we dat ook aan onszelf te danken: we worden mede verantwoordelijk gemaakt voor het resultaat.

Maar ook hierbij geldt: de resultaten zijn uiteindelijk ondergeschikt aan het experiment: de toeschouwer wordt steeds vaker ‘mee’ gechoreografeerd. De participatievoorstellingen passen in een algemenere trend waarin een toeschouwer graag deelgenoot wil zijn van een event, in plaats van slechts getuige van een voorstelling. Liever onderwerp van een totaalconcept dan aan de zijlijn afwachten wat komen gaat.

Ook dit past in een tijd waarin steeds vaker ideeën en concepten de waardevolste artikelen worden van de culturele beleveniseconomie. Mits een idee natuurlijk wel goed wordt gecommuniceerd! De vraag of er al beweging voelbaar of waarneembaar is voordat de performer de plek heeft betreden, zoals Nora Heilmann stelt in Fieldings, lijkt zich volledig te onttrekken aan de communicatie met toeschouwers. Het publieksbewustzijn in de dans mag dan zijn gegroeid, de conceptuele dans betrekt soms nog te veel haar gesloten fort van ‘dans rond het denken over dans’. Soms heb je het vermoeden dat deze dansprojecten beter af zijn zónder mensen om toe te kijken.

Nu de moderne dans zich nadrukkelijk op het terrein van de toeschouwer begeeft, zie je tevens steeds meer sociologische processen de kunstvorm binnensijpelen. Het plezier van de fysieke en esthetische beleving in dans speelt nog steeds een grote rol. Maar waar dans zich aan de ene kant verhoudt tot architectuur – het vormgeven van de ruimte – schuift ze aan de andere kant richting sociologie. Dans weerspiegelt het sociale gedrag van de mens en de plaats van het menselijk lichaam in de maatschappij. De mens is een groepsdier maar in zijn kern egoïstisch. Tenslotte moet hij zich al weten te gedragen wanneer hij zich met één ander in één ruimte bevindt. Niemand is bij de ander volledig ontspannen, volledig zichzelf. Uit die interessante spanningsverhouding weet de dans de laatste tijd rijkelijk te putten.

De manipulatie van het beeld
De bestudering van het menselijk gedrag manifesteert zich ook op een andere opvallende manier in de moderne dans. Dans, performance en film overlappen elkaar steeds meer. Een dansvoorstelling is steeds vaker een schouwspel van alledaagse gedragsregels, maar dan bezien door het oog van de camera. Soms worden scènes uit bekende films geabstraheerd nagespeeld (bijvoorbeeld tijdens het festival voor jonge makers Something Raw), regelmatig worden dansers op de huid gezeten door camera’s waarbij de beelden ter plekke real time worden gemonteerd en geprojecteerd. De toeschouwer krijgt ook zicht op de ‘achterkant’ van de danser, soms zelfs de binnenkant wanneer minicamera’s bijna in de slokdarm verdwijnen. Bij de workshop van grote gezelschappen als het Nederlands Dans Theater en Het Nationale Ballet is de camera een graag gebruikt hulpstuk bij debuutchoreografieën.

Het gebruik van video is niet nieuw. Het vierde hoogtij in de jaren tachtig en negentig door de ontdekking van nieuwe technische mogelijkheden. Soms leek het wel of er hoe dan ook een video geprojecteerd moest worden, op wanden, vloeren en T-shirts. Hoewel de inzet van beeld inmiddels weer tot hanteerbare en betekenisgevende proporties is teruggebracht, valt vooral op dat projecties gebruikt worden om de menselijke maat te onderstrepen.

Lange tijd was het grote toneel beeldbepalend voor het tonen van de excellente virtuositeit van dans (zie bijvoorbeeld de voorstellingen geprogrammeerd in het Holland Dance Festival, dat het hoge technisch niveau van de danser tot motto verhief). De toeschouwer kijkt naar een breed perspectief. Het gebruik van een camera zorgt dat er ook ‘om het hoekje’ gekeken kan worden, niet rechtstreeks maar bijvoorbeeld ‘door een sleutelgat’. Dit versterkt het persoonlijke perspectief op dans en sluit aan bij de beschreven ontwikkelingen ten aanzien van de relatie tussen danser en toeschouwer. Het maakt dans misschien ook wel ‘begrijpelijker’ voor een deel van het publiek, dat inmiddels is opgegroeid met de camera als verlengstuk van het lichaam.

Bovendien kan met beeld ook de tijd worden gemanipuleerd. Bewegingen kunnen worden vertraagd of versneld, of zo bewerkt dat het lijkt of ze zich in een ver verleden afspeelden. Ook kunnen historische fragmenten ‘live’ in een voorstelling worden geïntroduceerd, of particuliere familiefilmpjes uit de jeugd van de dansers. Wim Vandekeybus maakte niet voor niets als jubileumvoorstelling Spiegel (2006) waarin hij met behulp van film zijn eigen werk in tijd en vorm spiegelde.

Ook de ontdekking van het licht als manipulerende factor van beeld en tijdsbeleving heeft de afgelopen seizoenen een hoge vlucht genomen. Met een schier onuitputtelijke verzameling aan mobiele lichtbronnen wordt het toneel omgetoverd in een labyrint van ‘kamers’ waar de geschiedenis zijn spel speelt met de levens van de performers. Neem de Holland Festival-voorstelling Sooner or later (2007) van het choreografenduo Paul Lightfoot en Sol León. Hele generaties uit een familie paradeerden door gangen en kamers waar licht door deuren viel.

De pure dans, waar de kijkervaring zich concentreert op een ruimte waarin virtuoze dansers het ene ingenieuze samenspel van bewegende lichamen uit het

andere te voorschijn toveren, manifesteert zich vooral in de grote zaal. Die ‘frontaalervaring’ kan met licht en beelden worden ‘opgeknipt’ en dichterbij gehaald in verschillende associatieve herinneringen.

Het is tekenend dat in het voorbije seizoen choreograaf Jirí Kylián een choreografie uit 2003 (Last Touch), gemaakt voor het lijsttoneel, in 2007 samen met improvisator Michael Schumacher bewerkte voor de vlakke vloer in de kleine zaal (Last Touch First). Tijd, toch een artificieel en ongrijpbaar maar o zo onontkoombaar fenomeen, werd in Last Touch First fysiek gemaakt. De bewegingstechniek van de extreme slowmotion won aan dramatische kracht: langzaam uitgevoerde alledaagse handelingen, zoals het inschenken van een glas wijn of het leggen van een kaartspel, kregen een wrange, bijna kwellende schoonheid, alsof gepoogd werd tegenwicht te bieden aan de onherroepelijkheid van het verstrijken van de tijd door het voorbijgaan bijna tot stilstand te dwingen. Geen enkele andere kunstvorm dan dans lijkt tot dit soort fantastische manipulatie zo fenomenaal in staat.

***

6. Schuivende perspectieven in de dans
door Moos van de Broek

Terugblikken of vooruit kijken, een lied of een choreografie, hiphop of modern, het lichaam of de geest; de dans van seizoen 2009-2010 stonden bol van de controversen. Weifelend op de kruising van verschillende wegen maakt de hedendaagse dans zijn balans op, Linksom, rechtsom, rechtdoor, terugkeren of met grote snelheid vooruit. Zolang het lichaam uitgangspunt blijft, is de weg vrij voor alles wat dans kan zijn.

Ook al overleden in de zomer van 2009 drie dansgrootheden, Pina Bausch, Merce Cunningham en Michael Jackson, nog maar weinig van het nalatenschap van de choreografen was terug te vinden in de Nederlandse producties van het afgelopen seizoen. Alleen Alain Platel droeg zijn nieuwe productie Out of Context, dankzij zijn Groningse coproducent toch een klein beetje Nederlands te noemen, op aan zijn vedette Pina Bausch. Op televisie dongen dansers mee naar de beste imitatie van Michael Jackson in het SBS programma Move like Michael Jackson. Misschien was het toeval, maar in elk geval slaagden sommige festivals erin te reageren op de actualiteit. Het Holland Festival presenteerde een programma rond Cunningham en het Dansgezelschap van Pina Bausch was te zien in Julidans met een remake van Kontakthof, ditmaal niet met ouderen maar met teenagers. Misschien was het wel de laatste kans om het repertoire van Bausch te zien, want het gezelschap overweegt over een paar jaar te stoppen met de opvoering van haar stukken.

Herijking
Ook al kwamen deze grootheden niet in beeld bij de Nederlandse gezelschappen, er werd dit jaar wel degelijk teruggeblikt in het verleden. Springdance opende haar festival met een remake van Van Manen’s Live uit 1979 uitgevoerd door Het Nationale Ballet, dat ook een multimediale ode bracht aan de Russische danser Vaslav Nijinsky in de voorstelling Nijinsky/Dancer, clown, god.

In een nieuwe editie van het project Cover presenteerde de jongste generatie choreografen remakes van het werk van Yvonne Rainer (Andrea Bozic), Lucinda Childs (Nicole Beutler), Francis Picabia (Bruno Listopad) en Marc Vanrunxt (Ann Van den Broek). De herijking van de moderne dansgeschiedenis wordt opgepikt door een jonge garde choreografen en is een onderwerp dat ook in andere landen hoog op de agenda staat. De dood van Bausch en Cunningham heeft bovendien de urgentie van een aantal thema’s blootgelegd. Omdat de dans verbonden is aan het levende en vergankelijke lichaam en niet op film, CD, doek of in boekvorm vast te leggen is – de digitale registratie is te beperkt – is de vraag hoe choreografen en de sector omgaan met erfgoed, documentatie en kennisoverdracht plots zeer actueel geworden.

Wetenschappelijk onderzoek
Een heel spannend dansseizoen was 2009/2010 niet, toch waren er binnen het aanbod wel een aantal verschuivingen waar te nemen. Jim Vincent, de nieuwe artistiek leider van het Nederlands Dans Theater, verraste met een interessante mededeling. Het gezelschap, dat al een aantal jaren in een impasse verkeert en tot nu toe geen antwoord leek te hebben op het vertrek van Jiří Kylián, wil het ‘bewegingsmedium’ blootstellen aan andere invloeden zoals architectuur, wetenschap, technologie en geneeskunde. Dat de dans gemakkelijk integreert met andere kunstvormen is een feit, de open structuur van de discipline laat veel invloeden toe. Maar Vincent wil nog een stap verder gaan door de dans ook in te zetten buiten de kunst. Tot nu toe waagde in Nederland alleen het gezelschap van Emio GrecolPC zich aan een diepgravend wetenschappelijk onderzoek. Dat een groot gezelschap als het Nederlands Dans Theater zich er nu ook op toe wil leggen, is op zijn minst dapper te noemen. De hang naar breed wetenschappelijk onderzoek is een tendens die zich voordoet op internationale schaal. Van William Forsythe is bekend dat hij veel investeert in het onderzoek naar verbindingen tussen choreografie en technologie, Wayne McGregor van het gezelschap Random Dance in Engeland zoekt naar relaties met wetenschap en geneeskunde.

Toch was er dit seizoen ook een voorstelling in het Nederlandse aanbod, waar ondanks de concrete wetenschappelijke invalshoek, in het proces juist gezocht werd naar emotionele antwoorden. Wat gebeurt er wanneer de verbinding tussen hersenen en lichaam verbroken wordt?, vroeg het choreografenduo Leine & Roebana zich af. Hun aangrijpende voorstelling 172 suggesties aan het lichaam kwam tot stand vanuit een zeer persoonlijke ervaring. Choreograaf Andrea Leine werd geveld door een onverwachte fysieke uitval en vocht zich terug door eindeloos te oefenen, haar ervaringen werden het uitgangspunt van een rijke productie, waarin het choreografenduo zich niet alleen bediende van beweging, maar hun dansers ook ruimschoots met tekst lieten experimenteren. Dat laatste was de opbrengst van hun samenwerking met Ton Lutz en Amy Gale – het Onafhankelijk Toneel – in het onderzoek footNote uit 2007.

Urban dansinvloeden
Het Onafhankelijk Toneel manifesteerde zich vijfentwintig jaar geleden met een nieuwe vorm van dans, die doordrongen was van de dada en speelde met tekst. Toch is het vooral de academische dans die in Nederland nog steeds een grote stempel drukt als we de grote dansgezelschappen als het Nederlands Dans Theater, Scapino en Introdans in ogenschouw nemen. Gelukkig dringen zich via de jonge generatie dansers nieuwe stijlen op en ook in die zin is 172 suggesties aan het lichaam noemenswaardig. Want groot en verfrissend is het contrast tussen de formele stijl van´oude rot´ Tim Persent, de briljant acterende danseres Heather Ware en nieuweling Erik Bos, die de show steelt met een mix van moderne dans, acrobatiek en hiphopbewegingen.

Niet alleen via de dansers dringt de hiphop door tot het professionele circuit. Ondanks de inspanningen van producenten en beleidslijnen van fondsen liet de professionalisering van choreografisch talent uit de urban dans lang op zich wachten. Maar het lijkt zover. Een nieuwe generatie dansmakers uit dit circuit werd dit seizoen zichtbaar. De opmerkelijkste onder hen was Lloyd Marengo, die onder de vlag van het gezelschap Don’t Hit Mama het visuele en muzikale duet Tag maakte met de twee breakdansers Rabbani Sayed en Xisco Riboch. Marengo is ook werkzaam voor het hiphophuis in Rotterdam en viel al eerder op met de solo Self Portrait. Ook de nieuwste etude van Alida Dors Part of the Deal verdient een vermelding. Vooral omdat de choreografe zich waagt aan de deconstructie van het hiphop dansvocabulaire. Dors is momenteel ‘artist in residence’ bij productiehuis MC in Amsterdam. De van origine Iraanse Sheyda Darab, voorheen danseres bij Aya, onderscheidde zich eveneens met haar voorstelling Urban Soul of Sjahnameh gemaakt onder de vlag van Dansmakers Amsterdam (voorheen Danswerkplaats Amsterdam).

Lichaam en stem
Er waren dit seizoen opvallend veel sprekende en zingende dansers. Dit is wellicht te danken aan de verbreding van de discipline, maar kan ook een reactie zijn op het commerciële circuit, waar dans en zang als vanzelfsprekend samenkomen in populaire musicals. De inbreng van de vocale mogelijkheden van het lichaam is niet nieuw en komt voor in vele traditionele dansvormen als de flamenco en de Afrikaanse dans. Het gegeven dringt nu zichtbaar door in de ontwikkelingen van de jonge garde. Na een strenge conceptuele tendens, lijkt er op dit moment weer meer ruimte voor emoties en die vinden nu eenmaal gemakkelijk hun weg in de akoestiek van het lichaam. Vooral in de intrigerende voorstellingen I:songs van de van oorsprong Duitse choreograaf Nicole Beutler en Some Faves van de Bulgaar Ivo Dimchev speelde de stem een essentiële rol. In I:songs gaf performer Sanja Mitrovic een stem aan het leed van talloze vrouwelijke helden uit het literaire verleden (Medea, Antigone and Gretchen) door hun teksten te fluisteren, te zingen en te schreeuwen in een decor van microfoons. Met deze solo en twee hedendaagse bewerkingen van Lucinda Childs´ werk, 2: Dialogue with Lucinda, was het een succesvol seizoen voor choreografe Nicole Beutler.

Ook de solo Some Faves van Ivo Dimchev maakte indruk. Tot nu toe was het werk van deze choreograaf en componist, die naar Nederland kwam voor de postacademische opleiding Dasarts, nog onbekend. Toch heeft de Bulgaar internationaal al heel wat werk op zijn naam staan. In Some Faves ontpopt hij zich als een fenomenaal performer. De solo grijpt naar de keel, niet alleen dankzij zijn doordringende falsetstem. Dimchev gooit zowel zijn lichaam als zijn stem in de strijd en legt in deze voorstelling het onderzoek bloot tussen vorm en inhoud in het hedendaagse theater. ‘Is this a song, or is this a choreography?’, vraagt hij zich letterlijk af op het podium.

Pop-art
De laatste producties van Ann Van den Broek en de jonge choreografe Liat Wysbort verhouden zich tot de popmuziek. In We solo Men put de Vlaamse Ann Van den Broek uit de lichaamstaal van de popartiest. In een ritmisch en repetitief groepswerk, dat ondanks de vele aanwezige microfoons de stem juist niet gebruikt, analyseert ze de retoriek van popzangers. Ondanks het feit dat het podium bij uitstek een plek van communicatie is, krijgen haar dansers geen ‘woord’ over de lippen.

Bittersweet, een korte choreografie met vijf mannelijke dansers van de Israëlische Liat Waysbort, is een analyse van het popfenomeen Elvis Presley. De choreografie, waarvoor Waysbort al eerder onderzoek deed in het jonge makers programma Brand New van Conny Janssen, toont hoe kwetsbaarheid bedekt wordt met poses. De thematiek van deze twee voorstellingen ligt dicht bij elkaar, maar daar waar Wysbort haar dansers vaak op de rug laat zien en op zoek is naar intimiteit, zet Van den Broek haar dansers pontificaal tegenover het publiek. In Ohm, het stuk dat ze later in het jaar choreografeerde en baseerde op het werk van de Vlaamse Mark Vanrunxt, probeert Van den Broek zich te ontdoen van de pathos en een nieuwe vorm te vinden voor de emoties, met name de agressie, in haar werk. Ondanks de rituele en verstilde stijl die Vanrunxt eigen is, lukt het haar nauwelijks de emotie weg te dringen. Wel treedt er een bijna lugubere vervreemding op in Ohm. Emotie is de grootste drive in het werk van Van den Broek en achter die emotie schuilt zichtbaar een wereld vol zwarte doodsangst.

Zwart-wit landschap
Beeldende kunst en variété speelden een rol in de laatste productie van Anouk van Dijk. Een voorstelling die in Nederland niet helemaal op waarde werd geschat. In Wowwowwonders in me liet Van Dijk zich inspireren door het werk beeldend kunstenaar Nik Christensen. In zijn mysterieuze beelden, gemaakt met inkt op groot papier, schept hij horrorachtige zwart-wit beelden. Wat in de voorstelling Wowwowwonders in me eenvoudig begint met een, alweer, sprekende danser en een lamp eindigt in een bizarre chaos met referenties naar de Duitse variété. Van Dijk heeft het zwart-witte landschap van Christensen vertaald in een schichtig spel met licht, maar pakt uiteindelijk theatraal uit met veel attributen in het aanvankelijk kale landschap. Daar waar Christensen trouw is aan zijn zwarte inkt op papier, laat Van Dijk haar fascinerende uitgangspunt – het spel met het licht – los, ze is minder consequent.

Het spel tussen dans en licht is ook het onderwerp in Or van Itzik Galili. De beweging op muziek van de slagwerkgroep Percossa en het effect van het ‘rijdende’ licht op het toneel mag dan poëtisch zijn, het stuk heeft minder zeggingskracht, dan Waltz van Krisztina de Châtel, dat in hetzelfde programma gepresenteerd werd. De Châtel liet zich voor deze choreografie inspireren door de aangrijpende eindscene van Waltz with Basheer, een animatiefilm over de oorlog in Libanon van Ari Folman. Waltz is een aanklacht tegen collectieve passiviteit, met enig cynisme gemaakt op de ‘vrolijke’ walsmuziek van Johann Strauss. De Châtel analyseert de dans, die eens zo geliefd was onder de elite van het Habsburgse rijk. Maar de wals is ook een dans waar je horendol van kunt raken. De choreografie is een ambachtelijk werk met prachtige kleding van ontwerper Aziz en werd in precisie uitgewerkt en uitgevoerd. Al is het einde van het stuk wat clichématig – op een scherm komt een lange lijst namen voorbij van overledenen – de thematiek sluit aan bij actuele dilemma’s en doet een appèl op de gevoelens in de onderbuik.

Een nieuwe generatie
De Irakees Muhanad Rasheed toonde zijn kwaliteiten al enkele jaren geleden, toen hij met zijn bescheiden gezelschap Iraqis Bodies uit Irak overkwam voor het festival Dancing on the Edge. Hij bleef en met hun choreografie Crying of my mother reisde het trio de hele wereld rond. Bij het Internationaal Danstheater maakte de choreograaf dit jaar een choreografie voor een grote groep danseressen. De rituele voorstelling Mourning werd een meditatieve en gestileerde rouwzang op westerse muziekcomposities. De voorstelling gaat volgend jaar op tournee met een nieuwe choreografie van zijn hand en daarmee geeft het Internationaal Danstheater hem ruim baan. In elk geval voor zover het gezelschap, dat momenteel onder druk van financiële tekorten ernstig moet reorganiseren, zich dit kan veroorloven.

Choreograaf Andre Gingras timmert al heel wat langer aan de weg in ons land, na een spetterende start met zijn solo Cyp 17 brak hij precies tien jaar geleden door. Toch duurde het nog geruime tijd voordat de choreograaf zijn succes ook zag verzegeld: Dit seizoen gooide Ton Simons de handdoek in de ring. Nadat hij vorig jaar geen landelijke erkenning kreeg van het Fonds voor de Podiumkunsten en zijn subsidiegelden zag vervliegen, keek hij het nog even aan. Dit jaar droeg hij zijn gezelschap definitief over aan Andre Gingras en daarmee zal Dance Works een hele andere artistieke signatuur krijgen. Simons studeerde onder andere bij Merce Cunningham, zijn werk stond bekend om zijn muzikale en abstracte kwaliteiten en hij wist zijn dansers toch grote hoogte te brengen. Het vertrek van Simons staat symbool voor het einde van een periode in de Nederlandse dans, waarin de danstechniek hoog aangeschreven stond. Met zijn vertrek verdwijnt ook een vleugje van Cunninghams invloed op de Nederlandse dans. Het is aan Gingras en zijn generatiegenoten om te ontdekken wat hun antwoord hierop in de loop van de geschiedenis waard is.

***

7. Don’t look back
door Mirjam van der Linden

Soms leek het wel of de politici op het podium stonden en niet de dansers. De culturele seizoenen 2010-2011 en 2011-2012 waren de seizoenen van het cultuurbeleid. Nederland heeft een vierjarensystematiek als het gaat om de verdeling van de substantiële kunstsubsidies, dus erg lang op hun lauweren rusten kunnen instellingen nooit. Maar het debat begon deze ronde opmerkelijk vroeg en werd luid gevoerd. Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), Halbe Zijlstra (VVD), maakte scherpe keuzes en het veld gaf daarop scherpe kritiek.

In het regeerakkoord dat VVD en CDA met gedoogsteun van PVV op 30 september 2010 sloten, werden fikse bezuinigingen in de kunst- en cultuursector aangekondigd, waaronder een korting van €200 miljoen, een BTW-verhoging (die inmiddels weer is teruggedraaid) en de afschaffing van de kunstenaarsbijstand WIK. Op 20 november schreeuwden in zeventig steden door heel Nederland meer dan 100.000 mensen de longen uit hun lijf, aldus de cijfers van de organisatie van de manifestatie Nederland schreeuwt om cultuur. Al in december 2010, de lopende ‘Kunstenplanperiode’ was net halverwege, stuurde Zijlstra zijn eerste brief aan de Tweede Kamer. Hierin kondigde hij zijn ‘omwenteling’ aan: minder overheidsbemoeienis met de kunsten. Toen zijn nota Meer dan kwaliteit: een nieuwe visie op het cultuurbeleid in juni 2011 verscheen, liepen demonstranten de Mars der Beschaving naar het Malieveld in Den Haag, waar onder anderen de Dichter des Vaderlands Ramsey Nasr stem gaf aan de zorg en verontwaardiging in de kunstwereld. Zijlstra heeft niet alleen minder geld te verdelen, hij kiest bovendien voor groot en gearriveerd: de direct door OCW gesteunde ‘Basisinfrastructuur’ (BIS) is er nog slechts voor de happy few, in de dans Het Nationale Ballet (Amsterdam) en Nederlands Dans Theater (Den Haag) en, zo zal later blijken, Introdans (Arnhem) en Scapino Ballet Rotterdam. Er is nog maar plek voor één, multidisciplinair festival (Holland Festival) en de middelgrote en kleine gezelschappen moeten bij het Fonds Podiumkunsten  aankloppen, dat dus meer aanvragers krijgt maar ook minder budget. Talentontwikkeling ten slotte wordt een taak van de grote gezelschappen, de productiehuizen veegt Zijlstra met een pennenstreek van tafel.

De besluiten hebben geleid tot meer, soms uiterst creatieve inhoudelijke en zakelijke samenwerkingsplannen tussen culturele instellingen. Ook blijken sommige gemeenten bereid om de hardste klappen op te vangen. Zo krijgen de dansfestivals Julidans (Amsterdam), Nederlandse Dansdagen (Maastricht), Spring (een fusie van Springdance en Festival a/d Werf in Utrecht) en de Haagse festivals CaDance en Holland Dance nog steeds lokaal geld om hun programma’s (gedeeltelijk) te kunnen blijven realiseren. Dit zijn positieve ontwikkelingen, maar ze nemen de zorg en verontwaardiging niet weg. De stelselwijziging is zo rap ingezet dat veel groepen, makers en instellingen alternatieve financiering niet op tijd geregeld krijgen – als ze daarop al kans hebben, want een sponsor afficheert zich doorgaans makkelijker met een prestigieus gezelschap dan met een kleine of middelgrote instelling die een bescheiden publiek bedient. Bovendien heeft Zijlstra de kunst- en cultuursector fikse imagoschade berokkend door het belang ervan nooit vurig te verdedigen en zo de publieke opinie gunstig te stemmen. Hij heeft Geert Wilders zijn gang laten gaan met zijn tendentieuze geblaas dat kunst ‘een linkse hobby’ en kunstenaars ‘subsidieslurpers’ zouden zijn.

Dit moest eerst verteld. Het is de achtergrond waartegen de dans de afgelopen twee jaar opereerde. Aan de start van seizoen 2012-2013 maakte het Fonds Podiumkunsten (FPK) bekend welke dansgezelschappen er op zijn vierjarige steun kunnen rekenen. Dat zijn er zeven: Club Guy and Roni (Groningen), Conny Janssen Danst (Rotterdam), ICKAmsterdam (met Emio Greco|PC), LeineRoebana (Amsterdam), nbprojects van Nicole Beutler (Amsterdam), T.R.A.S.H. (Tilburg) en WArd/waRD van Ann Van den Broek (Den Haag/Antwerpen). Daarnaast heeft het fonds – tegen het rijksbeleid in – ruimte gemaakt voor de productiehuizen Korzo (Den Haag) en Het Veem Theater (Amsterdam), zoals ook de stad Amsterdam besloot een productiehuis voor dans te handhaven (Dansmakers). De jeugd- en jongerendans, een verhaal apart, komt er minder slecht af dan gevreesd: Danstheater Aya (Amsterdam), De Stilte (Breda), ISH (Amsterdam), Meekers (Rotterdam) en Project Sally (Maastricht) krijgen alle meerjarige subsidie van het FPK. Buiten de boot vielen, door negatief advies of ontoereikend budget, enkele langspelers uit de Nederlandse dansgeschiedenis: Dance Works Rotterdam, Dansgroep Amsterdam en het Internationaal Danstheater. Ook regionale voorzieningen als Danshuis Station Zuid, De Dansers en Noord Nederlandse Dans (NND) moeten zich gaan bezinnen op hun toekomst. Is er voldoende steun van de gemeente of provincie, kunnen er snel andere inkomstenbronnen worden aangeboord, is werken met projectsubsidies een optie? Dance Works Rotterdam, Dansgroep Amsterdam, Danshuis Station Zuid en Noord Nederlandse Dans hebben inmiddels besloten om in 2013 de handdoek in de ring te gooien.

Afscheid en weerzien
Er is veel afscheid genomen de afgelopen twee jaar. Op 19 januari 2012 overleed Rudi van Dantzig (78), choreograaf, schrijver en van 1971 tot 1991 artistiek leider van Het Nationale Ballet. Het klinkt cynisch, maar voor even was dans groot nieuws in Nederland. Meer misschien nog om zijn expressieve en dramatische oeuvre – met hoogtepunten als Monument voor een gestorven jongen en Vier letzte lieder – gaat Van Dantzig de geschiedenis in als de man die Het Nationale Ballet internationaal op de kaart zette. Samen met Hans van Manen en Toer van Schayk, de twee andere huischoreografen, bouwde hij een gedurfd modern balletrepertoire op, naast de pijlers romantisch-klassiek en neoklassiek. Zijn overlijden heeft veel emoties opgeroepen. Het is gevoeld ook als de afsluiting van een pioniersperiode, van een tijd waarin vooruitgang en avontuur de agenda leken te bepalen. Dezelfde weemoed betrof de dood van een andere veteraan, een paar dagen later, op 22 januari. Het speelse, kleurrijke en multidisciplinaire werk van danser en choreograaf Ton Lutgerink (65) was baanbrekend in het eigentijdse theater en de eigentijdse dans van de jaren tachtig. Lutgerink was één van de artistiek leiders van Onafhankelijk Toneel in Rotterdam. Hij maakte dans-, toneel-, en operavoorstellingen, evenals diverse opmerkelijke dansfilms. Voor zijn oeuvre had hij onlangs nog, in oktober 2011, een Gouden Zwaan van de Vereniging van Schouwburgen en Concertgebouwdirecties ontvangen.

Niet definitief, maar toch wel een tikkeltje dramatisch, was het afscheid van choreograaf Itzik Galili. Sinds begin 2009 vormde hij samen met Krisztina de Châtel de artistieke kern van de nieuw opgerichte Dansgroep Amsterdam, het vervolg min of meer op de roemruchte Dansgroep Krisztina de Châtel. Twee kapiteins, twee stevige ego’s, twee temperamentvolle karakters: dat was vragen om problemen. Met kerst 2010 kwam de leiderschapscrisis tot een uitbarsting, toen het bestuur Galili voorstelde zijn functie als medeartistiek leider neer te leggen maar wel aan te blijven als huischoreograaf. Galili weigerde. Er werd een algemeen directeur benoemd: choreograaf Beppie Blankert, een oudgediende uit de dans. De Châtel werd onderdeel van een artistieke raad. Gezelschap of niet, zij is overigens van plan gewoon door te gaan. Haar nieuwe stichting Châtel sur place wil locatieprojecten uitbrengen en haar stichting Imperium beheert haar cultureel erfgoed en ondersteunt jonge, eigenzinnige dansers en dansmakers.

Geheel uit eigen vrije wil en met een mooie nieuwe uitdaging voor de boeg trokken twee ondernemende vrouwen de wijde wereld in: Andrea Boll (Bollwerk) is sinds 1 mei 2011 de nieuwe artistiek leider van Tanzhaus Zürich in Zwitserland en Anouk van Dijk (anoukvandijk dc) is vanaf 2012 thuis in Australië, bij Chunky Move in Melbourne. Ook het vertrek van Maurits van Geel bij het Internationaal Danstheater in december 2010 – na 22 jaar! – was gepland, maar kwam op een ongelukkig moment. Het Internationaal Danstheater, uniek in Nederland om zijn folkloristisch geïnspireerde repertoire, verkeerde financieel al een tijd lang in zwaar weer en had net moeten besluiten het ensemble te ontslaan en een doorstart te maken als projectgroep. Geen makkelijke entree voor de nieuwe artistiek leider Jan Linkens, een man uit de wereld van het ballet. Bovendien wil hij een complexe koerswijziging doorvoeren en ‘moderne vormen van en voor folklore’ vinden. In Puur-Barbaars, de productie ter ere van het 50-jarig bestaan in december 2011, resulteerde dat in een oppervlakkig aftreksel van die folklore.

Tegenover al dit weggaan stond het opmerkelijke weerzien met twee iconen uit de Nederlandse dans, beiden in april 2012 – alsof het in de lucht hing. Truus Bronkhorst (60) danst in Seule fragmenten uit oud werk en een nieuwe solo, Jeanne, maar plaatst daartegenover ook een groepswerk voor jonge dansstudentes uit Tilburg. De oude rot in het vak geeft haar emotionaliteit, haar woede, haar rauwheid door aan een nieuwe generatie. Een mooi gebaar en bovendien een contrast dat een goede theatrale spanning creëert. Ellen Edinoff (67) danste na optredens in een afgeladen Carré dertig jaar lang slechts in haar woonkamer. Zij en haar man Koert Stuyf maakten in de jaren zestig en begin jaren zeventig furore in Amsterdam met voor Nederland ongekende ‘happenings’. De verhalen over Edinoffs ‘fluïdum’ en ‘magie’ hebben later mythische proporties aangenomen. De eenmalige opvoering in de Melkweg van Intaglio, in het kader van een Philip Glass-weekend en mede mogelijk gemaakt door galeriehouder Rob Malasch, liet zien waarom: haar présence is onverwoestbaar en geeft haar zeer ingetogen en afgewogen manier van bewegen in een wijd oosters gewaad een enorme kracht.

Reuzen in beweging
Voor Het Nationale Ballet en Nederlands Dans Theater waren het twee hectische seizoen. Ze bewegen al zoveel en met zo velen en toch lijkt het alsof de twee reuzen uit het Nederlandse dansbestel een sprintje hebben getrokken. Met Het Nationale Ballet als koploper. In seizoen 2011-2012 bestond dit gezelschap 50 jaar en dat werd gevierd met een gala, het programma Goud (met stukken van de drie ‘Vans’) en maar liefst negen wereldpremières verdeeld over Present/s 1 en Present/s 2. Opvallend daarin waren de humoristische maar ook poëtische bijdrage van Paul Lightfoot en Sol León van ‘concurrent’ het Nederlands Dans Theater, en de uitnodiging aan Ton Simons, de voormalige artistiek leider van het moderne Dance Works Rotterdam. Zijn spitzenballet met vreemde twists haalde de dansers op een plezierige manier uit hun comfortzone, zoals een jaar eerder ook Sidi Larbi Cherkaoui had gedaan. De Vlaams-Marokkaanse Cherkaoui, boegbeeld van de internationale hedendaagse dans, maakte ter gelegenheid van het Holland Festival bij Het Nationale Ballet zijn eerste stuk voor een Nederlands gezelschap. Het wonderlijke, mythische Labyrinth vergde veel van de expressiviteit van de dansers.

Het Nationale Ballet danst als enige in Nederland het romantisch-klassieke repertoire en ook dat kwam dus uitbundig aan bod in het jubileumseizoen, met hernemingen van Het Zwanenmeer, Notenkraker en Muizenkoning en Giselle. Dat de groep de klassieke ballettaal levend wil houden, bewees de opvallend veelvuldige aanwezigheid van de wereldberoemde Alexei Ratmansky. Met Don Quichot (2010), On the Dnieper (2011) en Souvenir d’un lieu cher (2012) nut hij de klassieke mores virtuoos en dramatisch uit, hoewel zijn interpretaties nu en dan wel wat minder belegen mogen zijn.

Uit het leven gegrepen was dat 2012 niet alleen het geplande Gala Hans van Manen 80 jaar mocht optekenen, maar ook de ongeplande Hommage aan Rudi van Dantzig. En dat tegelijkertijd jong choreografietalent aan de poorten rammelde. Danser Ernst Meisner, een jaar eerder al verantwoordelijk voor de eerste kleutervoorstelling bij het gezelschap, werd landelijk nieuws met Het Nationale Canta Ballet, een aanstekelijke productie voor canta-rijders en balletdansers die hij maakte op locatie in de Gashouder op het Amsterdamse Westergasfabriekterrein.

Nederlands Dans Theater maakte een complete wisseling van de wacht mee: aan het begin van seizoen 2011-2012 trad niet alleen een nieuwe zakelijk directeur aan (Robert van Leer), maar ook een nieuwe artistiek directeur: Paul Lightfoot, voormalig danser van het gezelschap en samen met Sol León tevens huischoreograaf. De lang verwachte kroonprins uit de tijd van Jirí Kyliáns regime is nu, na twee tussenpauzen, dan toch op de troon beland. Met alle hooggespannen verwachtingen van dien.

De afgelopen twee seizoenen heeft Nederlands Dans Theater reprises gebracht van William Forsythe, Jirí Kylián, Lightfoot León, Hans van Manen, Susan Marshall, Ohad Naharin en de eigen danser Medhi Walerski. Lightfoot León en Walerski kwamen bovendien met nieuw werk, evenals Aszure Barton, Gal Behar, Alejandro Cerrudo, Sharon Eyal, Alexander Ekman, Marco Goecke, Johan Inger, Fernando Hernando Magadan, Amanda Miller, Kenn Ossola, Ivan Perez, Crystal Pite en Lukas Timulak. Van deze laatste groep waren Ekman, Inger en Pite ‘associate choreographer’, een positie die Goecke na zeven jaar bij Scapino Ballet Rotterdam met ingang van seizoen 2013-2014 ook gaat bekleden.

Hoge ogen gooide Schmetterling (2010) van LightfootLeón, een stuk over liefde en dood, met in de hoofdrol Medhi Walerski, net terug van een jaar sabbatical om voor zijn zieke moeder te zorgen. Bijzonder ook was het programma Traces (2012), in het kader van het Holland Dance Festival. De twee wereldpremières daarin, van Goecke en Pite, werkten door hun enorme tegenstelling in elkaars voordeel. Beeldenmaker Goecke fascineerde in Garbo laughs wederom met zijn razendsnelle, propellerachtige rotaties van handen, onderarmen en schouderkoppen, dit keer tegen een wand van donkere wolkenluchten. Met ruisende papieren vleugels, of hijgend als honden, treden de dansers toe tot Goecke’s favoriete wereld van de natuur en de mythologie. Tegenover de gefragmenteerde, scherpe, control freak-wereld van Goecke stond de organische, zachte let it be-wereld van Pite. Solo echo is een speelse, energieke stroom van rennen, glijden, trekken, zwieren op twee sonates voor cello en piano van Johannes Brahms.

Het is voor zowel Het Nationale Ballet als Nederlands Dans Theater al jaren een uitdaging zo niet strijd om het repertoire van nieuwe impulsen te voorzien. Nieuwe choreografen van kaliber die een interessant stuk voor de grote zaal kunnen maken, liggen niet voor het oprapen of zijn drukbezette troetelkinderen die door iedereen worden gevraagd. Het kost bovendien tijd om iemand te scouten en te laten groeien. Lastig van de talentontwikkeling in eigen huis is het gevaar dat de nieuwe lichting te veel een kloon is van een Kylián of een Lightfoot León. Op het gebied van talentontwikkeling gaat Nederlands Dans Theater de komende jaren samenwerken met Korzo, het Haagse productiehuis en podium. Samen geven zij met ingang van 2013 vorm aan het programma Up & Coming Choreographers. De jonge choreograaf Joeri Dubbe, die met Chrono, een stuk over de technologisering van ons leven, de ontdekking van Cadance 2011 was, heeft de opdracht voor een nieuw werk al binnen.

Muzikale ontmoetingen
Dans en muziek zijn van oudsher nauw verknoopt, maar het blijft een bijzondere aangelegenheid als er op de dansvloer een ontmoeting met musici is: doorgaans zorgt live muziek voor een alertere interactie tussen de dans en de muziek. Opvallend in de afgelopen jaren was dat groepen zich regelmatig met live muziek profileerden. Dus naast Het Nationale Ballet dat vast samenwerkt met Holland Symfonia en naast het Internationaal Danstheater dat zijn voorstellingen altijd heeft laten begeleiden door een klein, sprankelend ensemble. De muzikale ontmoetingen in de hedendaagse dans gaan een stuk verder dan bij deze gezelschappen.

Een greep uit het aanbod ter illustratie. Componist Anne Parlevliet en zangeres Nynke Laverman verbonden zich aan Tidal (2010) van Noord Nederlandse Dans. Gitarist Anne Soldaat stond in de jubileumproductie Zout (2011) van Conny Janssen Danst – 20 werd de groep – naast zeven dansers en speelde composities van hemzelf en Michel Banabila. Met haar kunsten en charme als zangeres, performer en halve circusartieste bleek de populaire Ellen ten Damme de perfecte schakel in Twools 13 (2011), Scapino’s jaarlijkse uitstalkast van korte choreografieën. Maar ook Combattimento Consort Amsterdam zorgde bij Scapino voor een hit: de weelderig aangeklede en gedanste ‘baroksensatie’ Pearl (2012). Hiervoor liet choreograaf Ed Wubbe, die muziek altijd een prominente rol toebedeelt, zich inspireren door de etiquette en het decorum aan de Italiaanse en Franse hoven van weleer en gebruikte hij vooral composities van Vivaldi, eveneens een vrij populaire keuze.

De groep die de relatie muziek en dans misschien wel het meest intensief en inventief onderzoekt, is LeineRoebana. In Gap (2011), een stuk over het overbruggen van verschillen, reiken dansers en musici elkaar de hand en versmelten de verschillende temperamenten van de internationaal befaamde operazangeres Claron McFadden, die zich hier van haar jazzy kant laat zien, en de Bulgaarse folkzangeres Galina Durmushliyska. Culturen en begrippen als ‘traditie’ en ‘vernieuwing’ en ‘het ik’ en ‘de ander’ komen op een hellend vlak terecht. Daarbij vergeleken was de volgende productie van de groep, Next (2012), een teleurstelling. De dans bleef achter bij de meest prachtige chansons en songs van Jacques Brel tot Nina Hagen die Matthias Kadar uit zijn stem en gitaar klopte.

Absoluut hoogtepunt echter was Ghost Track (2011), een project dat een paar jaar onderzoek en uitwisseling in Indonesië en Nederland heeft gevergd voordat het podiumrijp was. Onder begeleiding van het moderne gamelanensemble Kyai Fatahillah troffen vijf Europees opgeleide dansers van LeineRoebana op de dansvloer drie Indonesische collega’s die de klassieke Javaanse danstradities een eigentijdse draai gaven. Hier cirkelde ruimtelijk en wijds om geworteld en sierlijk, hier ontstond werkelijk iets nieuws dat de clichés van Oost en West overstijgt.

In dialoog met tekst
Ook het samengaan van dans en tekst, eveneens geen nouveauté, heeft een flinke impuls gekregen in de seizoenen 2010-2011 en 2011-2012. En laat nou net choreograaf Anouk van Dijk, die inmiddels in het zonnige zuiden werkt, hierin een voortrekkersrol hebben gespeeld. Samen met de Duitse regisseur en toneelschrijver Falk Richter maakte ze in coproductie met eerst de Schaubühne Berlin en later het Düsseldorfer Schauspielhaus drie groots gemonteerde stukken waarin dans en tekst totaal gelijkwaardige communicatiesystemen zijn, of ze elkaar nu onderstrepen, aanvullen of tegenspreken, en waarin dansers ook acteren en acteurs ook dansen, moeiteloos. Trust (2009) ging in 2011 in Nederland in première, Protect me (2010) in 2012 en Rausch, dat afgelopen voorjaar in Duitsland te zien was, toert in november 2012 door ons land. Geïnspireerd door de kredietcrisis ging het in alle drie de werken over de teloorgang van systemen en concepten. Blind vertrouwen, echte liefde en de ideale relatie moesten het ontgelden, maar ook de schijnveiligheid van economie en politiek. De producties waren niet alleen om hun ‘tweetaligheid’ een verademing – eindelijk is de combinatie van beweging en tekst vanzelfsprekend, het experiment voorbij – maar ook door hun stevige engagement.

Er waren nog een paar andere dansvoorstellingen in dialoog met tekst die het herinneren waard zijn. Zo nam de jonge choreograaf Jochen Stechman dansrecensies als uitgangspunt voor zijn onderzoeksproject The critical piece (2010) en schitterde danser Medhi Walerski als acteur in Skipping over damaged area van Paul Lightfoot en Sol León (2011). Zijn stevige monoloog – een grillige spraakwaterval van een oude man – stond gewoon naast een stevig stuk dans. En ook dat werkte. In Miraculous Wednesday (2011) van Club Guy and Roni en Tanzcompagnie Oldenburg (ook weer lekker groots uitgepakt) haalden de tekstpassages de vitaliteit en brutaliteit van de dans juist vaak onderuit en in ListEN & See (LIES) (2011) van Ann Van den Broek in samenwerking met regisseur Marcus Azzini van Toneelgroep Oostpool was de tekst eigenlijk franje; zowel dansers als acteurs overtuigden vooral in de fysieke uitputtingsslag die ze leverden onder een loodzwaar lichtplateau dat langzaam tot op hun schouders zakte.

Klasse apart
WArd/waRD, nbprojects en ICKAmsterdam zijn de meest uitdagende dansgezelschappen in het middelgrote- en kleine segment geweest. Ze zijn niet alleen telkens op zoek naar verdieping van hun choreografische stijl, ze willen ook echt iets beweren met hun voorstellingen. Een inhoudelijk statement maken, uitnodigen tot reflectie, de tijdgeest vatten. Daarbij geldt dat ze door hun meerlagigheid over het algemeen goed communiceren met een divers publiek.

Choreograaf Ann Van den Broek (Ward/waRD) vangt een expressieve inhoud in een strak gechoreografeerde structuur. In zijn herhaling en minimalisme toont die structuur verwantschap met het werk van Krisztina de Châtel, bij wie Van den Broek lang danste. Bij Van den Broek is de vorm echter altijd een middel om tot een emotionele climax te komen. Bovendien is haar idioom meer gebaseerd op alledaagse, herkenbare bewegingscitaten als aan- en uitkleden, een hand op een bil, in een kruis of om een keel. Na stukken met alleen vrouwen en alleen mannen was er de laatste jaren plaats voor confrontatie tussen de seksen. In Q61, de openingsvoorstelling van CaDance 2011 in het nieuwe gebouw van Korzo, doolden die rond in een cleane witte ruimte met nissen zonder werkelijk contact te maken, eeuwig op zoek naar vervulling. In Domestica (2012), dat Van den Broek samen met De Châtel maakte bij Dansgroep Amsterdam, kreeg het begrip ‘(t)huis’ naarmate de voorstelling vordert een steeds agressievere invulling.

Kenmerkend voor choreograaf Nicole Beutler (nbprojects) is haar onderzoeksmatige instelling en haar nieuwsgierigheid naar andere kunstdisciplines en historische dansfenomenen. Na een hoog productietempo zijn er in de seizoenen 2010-2011 en 2011-2012 ‘slechts’ twee voorstellingen uitgekomen. In The Garden (maart 2011) keerde ze de begrippen natuur en cultuur en daarmee samenhangende zaken als vorm en energie, orde en chaos binnenstebuiten. In Piece (november 2011) vormen veertien jongeren één stem, één koor, dat zijn idealisme niet onder stoelen of banken stak en steeds luider riep en uitzinniger danste om liefde en schoonheid, nuance en vergiffenis.

ICKAmsterdam ten slotte, het platform voor hedendaagse dans van Emio Greco en Pieter C. Scholten, is in volle vaart afgestevend op de positie van stadsgezelschap dans van Amsterdam. De eigen voorstellingen, uitgebracht onder de noemer Emio Greco|PC, vielen de afgelopen jaren herhaaldelijk in de prijzen. De combinatie van grootse, aansprekende thema’s en een unieke bewegingsstijl (waarin Greco’s poëtische fysicaliteit nog altijd sterk resoneert) werkt goed. In Rocco (dat in 2011 in première ging en in 2012 de Zwaan voor de Beste Dansproductie won) stonden de dansers met beide voeten op de grond, in de boksring. In een mix van ballet, boksen en performance gingen twee broers een verhitte strijd om intimiteit aan. Het is prachtig subtiel hoe drift en swing hier samengingen, hoe het bittere gevecht op een sierlijke flamenco leek en een greep een omhelzing werd. In 2012 volgde het spektakel La Commedia, een circusachtige show met de hoogtepunten uit de Dante-cyclus over hel (2006), purgatorium (2008) en hemel (2010). Het seizoen werd afgesloten met de Holland Festivalproductie Addio alla fine (2012), afscheid van het einde. Geïnspireerd op de film E la nave va van Federico Fellini voer het publiek met een boot naar een loods aan het IJ, zogenaamd een nieuw begin tegemoet. Dit nieuwe begin moet je zelf samenstellen uit de diverse (vage) performances aan boord en de (prachtige) choreografie op een soort catwalk in de loods. Niet honderd procent geslaagd dit idealistische avontuur, maar wel sterk in zijn grondtoon.

Internationale inspiratie
De Nederlandse danswereld is sterk internationaal geïnspireerd. Nederlandse dansers, choreografen en gezelschappen studeren, produceren of toeren in het buitenland en vice versa. De doorstroom en doorgroei in het Nederlandse dansestablishment is echter verre van optimaal. Al lange tijd zijn het veel dezelfde namen die de agenda bepalen; de enige ‘nieuwkomer’ bij het Fonds, die nu voor het eerst meerjarige subsidie krijgt, is het jeugddansgezelschap Project Sally. Is er te weinig talent? Is er te weinig aandacht of plek voor talent? Is er te veel aandacht voor talent, waardoor versnippering en nivellering optreden? Of hoeft de jonge choreograaf van nu niet zo nodig per se een eigen gezelschap rond zijn of haar persoon en is men tevreden met de exposure en uitwisseling via de internationale productiehuizen en festivals? Ongeacht het antwoord: de Nederlandse dansprofessional en het Nederlands danspubliek mogen blij zijn dat er – tot op heden althans – zo veel dansfestivals zijn die de ontwikkelingen van over de grens zichtbaar maken. Zonder deze internationale inspiratie zou het dansklimaat beduidend minder spannend zijn.

Zo opende het tweejaarlijkse Holland Dance Festival – met zijn focus op de fysieke, virtuoze kant van de dans – in 2012 toch maar mooi met de Franse wereldster Sylvie Guillem, voor wie zowel Mats Ek als William Forsythe nieuw werk maakte. Het meer conceptuele Springdance, dat onder leiding van Bettina Masuch de afgelopen jaren steeds ‘dansantere’ keuzes heeft gemaakt, liet ons in 2011 kennismaken met de verrassende pure danshypnose Sideways Rain van de Zwitsers-Braziliaanse Guilherme Botelho. En het Amsterdamse Julidans, dat grote namen en nieuwe makers uit de eigentijdse hoek altijd organisch weet te versmelten, ging achtereenvolgens van start met de volkomen onaangepaste Duitse choreograaf VA Wölfl (2011) en zijn Canadese collega Dave St. Pierre (2012). De eerste gebiologeerd door revolvers, de tweede door naakte mensen.

De danscomponent van het Holland Festival was sterk de afgelopen twee zomers. Internationale helden als Sacha Waltz, Jérôme Bel, Alain Platel en Boris Charmatz passeerden de revue (Charmatz’ Enfant, met volwassenen en kinderen, staat voor altijd op het netvlies gegrift) maar ook – en dat maakt zo’n festival echt spannend – minder bekende avonturiers als de Samoaanse Ponifasio (die zich keert tegen de vervuiling in de Stille Zuidzee), de Kongelese Faustin Lineyekula (die het westerse, ‘negerkubistische’ ballet La creation du monde uit 1932 becommentarieert) en de jonge Algerijns hiphoppers van Compagnie La Baraka die de Boléro dansten.

Naast deze grote festivals zijn er nog een paar kleine festivals die als krenten in de pap fungeren, zoals Dancing on the Edge voor moderne dans uit het Midden-Oosten en Something Raw voor aan dans gerelateerde performancekunst. Ook zijn er enkele theaters die in hun programmering opvallend veel werk maken van internationale dans: de Stadsschouwburg in Amsterdam (Het Muziektheater heeft zijn internationale uitstraling verloren), het Lucent Danstheater in Den Haag (geprogrammeerd door Holland Dance) en de Schouwburg in Groningen. Misschien wel het meest ambitieus is Chassé Theater in Breda. Dat presenteerde zich de laatste jaren steeds prominenter, onder andere met expertmeetings en een magazine over enkel zijn internationale aanbod.

Een ander opvallend gebeuren dat onder internationale inspiratie mag worden geschaard, is de liefde die is opgebloeid tussen Introdans en Lucinda Childs. In de artistieke koers van Roel Voorintholt vormen de ‘oude meesters’ een belangrijke poot. Op het repertoire staan inmiddels talloze stukken van Jirí Kylián, Hans van Manen, Nils Chirste, en nu dus ook Childs, een van de oprichters van de postmoderne Judson Theatre Group in New York. In de jaren zeventig brak zij door met haar minimalistische choreografieën. Bij Introdans, dat in seizoen 2011-2012 zijn veertigjarige bestaan vierde, heeft zij inmiddels vier balletten ingestudeerd, waaronder in 2010 het eerste deel uit Dance (een werk uit 1979 op muziek van Glass, met filmbeelden van Sol LeWitt) en in 2011 het imposante Psalmensymfonie, op de gelijknamige koorzang van Stravinsky.

Toekomst
En nu? Wat te zeggen over de toekomst? Don’t look back? Het kunstmanagement moeten zijn financiële en marketingstrategieën herzien, die boodschap is overgekomen en moet opvolging krijgen. Dansers en choreografen rest echter niets anders dan, als altijd, het beste uit zichzelf te halen. Jaag de politici en (andere) kunstsceptici weer van het podium af, zou ik zeggen.

Twee opvallende voorstellingen uit de afgelopen periode symboliseren de extremen waartussen de dans zich hopelijk zal blijven bewegen. Het collectief White Horse maakte in 2010 bij Dansgroep Amsterdam het mooi dubbelzinnige Trip en masse. Een groep mensen balde zijn vuisten, gooide zijn armen de lucht in, rende naar voren, de mond wijd open. En dit keer op keer, onder luid gejuich en gejoel op band, tot kwijl langs tong en tanden sijpelde. Is het van vreugde of van woede? Is deze hysterie een teken van overwinning of protest? Tegenover deze grofheid, deze dans in het maximale, stond een jaar later de subtiliteit van Slow dancing, dans in het minimale. In deze video-installatie van David Michalek, een coproductie met Holland Dance, werden de bewegingen van dansers in extreme slow motion vertoond op drie schermen op een Haags plein. Een choreografie van vijf seconden duurde afgespeeld acht tot tien minuten. Het is onvoorstelbaar wat er met deze techniek zichtbaar werd. Waanzinnig hoe gecontroleerd dansers bewegen, hoe concentratie en ontspanning samengaan. Waanzinnig ook hoe veel bewegingen er in vijf seconden blijken te zitten. Twee seizoenen dans terugblikken? Dat is een hele kluif.

Amsterdam, oktober 2012

***

8. Over verschuivende posities, perspectieven en relaties
Terugblik op de dansseizoenen 2012-2013 en 2013-2014
door Marcelle Schots

Een terugblik op de twee vorige theaterseizoenen kan niet geschreven worden zonder zichtbaar te maken hoe de drastische bezuinigingen op kunst en cultuur en de daaruit volgende herverdeling van subsidiemiddelen definitief hun beslag hebben gekregen. Heel actief mengde de danssector zich niet in de discussies over subsidies en de negatieve stereotypering van kunstenaars in de samenleving. Gezelschappen en choreografen probeerden in de praktijk antwoorden te formuleren en trouw te blijven aan artistieke ambities. Verbindingen leggen leek het sleutelwoord: met muziek, film, historie en in het internationale dansveld.

Nieuw landelijk bestel
Door het dansseizoen 2012-2013 loopt een diepe cesuur. Op 1 januari 2013 ging een nieuwe Kunstenplanperiode in en daarmee werd de Basisinfrastructuur (BIS) in sterk afgeslankte vorm verwezenlijkt. Al in aanloop naar deze datum werd een eerste blauwdruk van het nieuwe podiumkunstenlandschap bekend. Veel aanvragers gingen in beroep tegen de subsidiebesluiten, maar het had weinig effect. Toch moet het beeld dat najaar 2012 bestond enigszins bijgesteld worden, omdat we inmiddels kunnen constateren dat dansgezelschappen en -instellingen zich niet zomaar uit het veld hebben laten slaan.

Van een dansfestival, zeven dansgezelschappen, vier jeugddansgroepen en vijf productiehuizen die tot eind 2012 deel uitmaakten van de BIS, bleef er slechts ruimte voor vier dansgezelschappen over, waarvan een de taak kreeg om invulling aan de functie van jeugddans te geven. Over de positie van Het Nationale Ballet en het Nederlands Dans Theater bestonden weinig twijfels. Ook Introdans, met haar succesvolle gezelschap voor de jeugd, was een vrij voor de hand liggende invulling. Het vierde gezelschap verkeerde langer in onzekerheid, al was de uiteindelijke keuze voor Scapino Ballet Rotterdam, het oudste gezelschap van Nederland, geen grote verrassing.

De jeugddanssector – eerder juist in de BIS opgenomen om een verdere professionaliseringsslag te maken – werd terug verwezen naar het Fonds Podiumkunsten (FPK). Ook de festivals, met uitzondering van het Holland Festival, vielen buiten het landelijke bestel. Op landelijk niveau vielen de hardste klappen bij de productiehuizen, zij verloren in de Cultuurnota ieder bestaansrecht. Hun taak, het signaleren en begeleiden van jonge getalenteerde choreografen, zou in de toekomst door grote gezelschappen overgenomen moeten worden.

Meerjarige activiteitensubsidies
Na jarenlange inspanningen en successen in binnen- en buitenland heeft het Internationaal Choreografisch Kunstencentrum (ICK) onder leiding van Emio Greco en Pieter C. Scholten een steviger basis met een jaarlijkse subsidie van drie kwart miljoen euro van het Fonds Podiumkunsten voor een periode van vier jaar. De Gemeente Amsterdam benoemde het ICK tot Stadsgezelschap.

Drie dansgroepen ontvangen rond de half miljoen in de periode 2013-2016: Club Guy & Roni (Groningen), Conny Janssen Danst (Rotterdam) en ISH (Amsterdam). LeineRoebana (Breda/ Amsterdam) en nieuwkomers in de meerjarige activiteitensubsidies nb projects (Nicole Beutler) en WArd/waRD (Ann Van den Broek) ontvangen tot drie ton euro jaarlijks. Het Tilburgse T.R.A.S.H. ontvangt 120 duizend euro per jaar. Met deze toekenningen tekende het Fonds voor een eigentijds, eigenzinnig en divers middenkader met een stevige internationale uitstraling.

Om dit te realiseren werd een aantal flinke offers gebracht. Subsidies van het Fonds aan een van de oudste gezelschappen van Nederland, Het Internationaal Danstheater, en groepen met een lange geschiedenis in de dans als Dansgroep Amsterdam (voortgekomen uit Dansgroep Krisztina de Châtel), Dance Works Rotterdam en publiekstrekker Vloeistof werden beëindigd. Het Internationaal Danstheater weigerde de handdoek in de ring te gooien, zocht private middelen om de artistieke plannen te realiseren en is op bescheiden schaal verder gegaan. Choreografe Krisztina de Châtel richtte de stichting De Châtel Sur Place op om het eigen erfgoed levend te houden en haar jarenlange ervaring aan te wenden om jong talent te stimuleren.

Er kwam een definitief einde aan de landelijke subsidies van Station Zuid,  Noord Nederlandse Dans en Dance Works Rotterdam (DWR). Nog tijdens de afscheidstournee van DWR overleed, voor velen zeer onverwacht, artistiek leider André Gingras. Met hem verloor het Nederlandse dansveld een getalenteerde en ambitieuze choreograaf, die beoogde de eigentijdse dans dichter naar een nieuw en jong publiek te brengen.

In de jeugddans zijn vier groepen in de meerjarige systematiek van het Fonds gestroomd: Danstheater AYA (Wies Bloemen), De Stilte (Jack Timmermans), Meekers (Arthur Rosenfeld), inmiddels opgegaan in het Rotterdamse jeugdgezelschap Maas Theater en Dans en Project Sally (Stefan Ernst en Ronald Wintjens). Plan D van Andreas Denk, het voormalig lid van collectief Hans Hof Ensemble, opereert zowel succesvol in de jeugddans als in werk voor alle leeftijden, maar viel buiten de boot bij het Fonds net als De Dansers (Wies Merkx) uit Utrecht.

Van de dansproductiehuizen en -werkplaatsen worden op landelijk niveau alleen nog Korzo producties en Het Veem Theater met zeer bescheiden bedragen van het Fonds ondersteund. De budgeten voor jonge makers en talentontwikkeling zijn daardoor zeer beperkt.

Lokale betekenis
Ondanks het geldende matchingprincipe tussen Rijk en regio waarbij landelijke en lokale subsidies gekoppeld zouden worden, bleken sommige dansinstellingen een belangrijke lokale betekenis te hebben en worden zij ondersteund door provincie of gemeente. De Dansers in Utrecht zijn doorgegaan met gemeentelijke toezeggingen. Dat geldt ook voor de dansfestivals CaDance, Holland Dance festival, Julidans, het nieuwe, aan Springdance en Festival aan de Werf ontsproten Spring Performing Arts Festival en de Nederlandse Dansdagen in Maastricht. Net als Dansmakers in Amsterdam en Dansateliers in Rotterdam.

Vrijplaats voor experiment
De langdurige relatie tussen dans en muziek kent een grillig verloop. Nadat de theaterdans haar autonome karakter had veiliggesteld in de twintigste eeuw, werd er ruim baan gegeven aan allerlei experimenten. Inmiddels lijkt het afzetten tegen andere disciplines verleden tijd. Door het veelvuldig samenwerken van choreografen en dansgroepen – van groot tot klein – met eigentijdse componisten en musici die composities live uitvoeren, is het artistiek potentieel van ontwikkelingen in de dans niet onopgemerkt gebleven in de muziekwereld. De theaterdans heeft momenteel een grote aantrekkingskracht op topmusici en zowel aanstormende als gevestigde componisten. Ten opzichte van de concertante uitvoeringspraktijk beschouwen sommigen de theaterdans als vrijplaats voor experiment. Ook de uitvoeringspraktijk met langere tournees en een groter publieksbereik is vaak interessant voor eigentijdse componisten en musici.

De verhoudingen tussen dansers en musici worden al langer onderzocht, de gezamenlijke performance op het toneel is inmiddels een sterk ontwikkelde factor in dansvoorstellingen. Deze samenwerkingen hebben tot een aantal van de meest overtuigende voorstellingen van de afgelopen seizoenen geleid.

Voor choreografen Andrea Leine en Harijono Roebana loopt deze zoektocht als een rode draad door hun oeuvre. In Smell of Bliss speelt violiste Liza Ferschtman composities van Bach, Paganini, Bartok en Isaye en nieuw gecomponeerde muziek van de Indonesische componist Iwan Gunawan voor elektronica, viool en slagwerk. Telkens opnieuw zoeken de dansers en Ferschtman toenadering, de uitvoering en beleving van het muziekspel en de dans is een vloeiend geheel.

Voor Naked Lunch, geïnspireerd op het boek van William Burroughs, vroegen choreografen Guy Weisman en Roni Haver componist Yannis Kyriakides om muziek voor slagwerk en stem te schrijven. De drie zangers van Vocaallab bewogen zich op het toneel tussen de dansers van Club Guy & Roni en actrice Veerle van Overloop, voor wie Oscar van Woensel een tekst schreef. Die verregaande, uitgebalanceerde samenwerking maakte van het theatrale Naked Lunch onbetwist een van de hoogtepunten van het dansseizoen.

ISH en Vocaallab lieten zich inspireren door de excentriciteit van componist Mozart en combineerden breakdance, poppin’ en ballet met jazz-, pop- en klassieke muziek. DJ Moz’ART werd zo een feestelijke en aanstekelijke mix met virtuoze dans, een dansende dirigent en een deejay.

Pianiste, performer en beeldend kunstenares Tomoko Mukaiyama maakte indruk in Shirokuru, een samenwerking met choreografe Nicole Beutler en danser Mitchell-Lee van Rooy. Mukaiyama sleepte zich over de vloer naar haar vleugel om met overdonderende aanslagen de muziek van de Russische componiste Galina Oestvolskaja ten gehore te brengen. Tussendoor troost zij met een strelende zachtheid de toetsen en de toeschouwers met klanken van Schumann.

Ook voorstellingen waarin de bewegingen van de musici op of rondom het toneel weliswaar geconcentreerd zijn op hun instrument, toonden een levendig beeld van spannende samenwerkingen. In Dances with Harp van Hans van Manen voor Het Nationale Ballet is duidelijk zichtbaar in welke mate de choreograaf in de complexe composities, gespeeld door harpist Remy van Kesteren, een aanmoediging vindt om zijn muzikaliteit met de dansers te delen. Van Kesteren staat voor op het toneel in directe relatie met de dansers, wisselingen in tempo, kracht en beweging zijn tot in detail zichtbaar bij de dansers en de harpist.

Stravinsky’s Le Sacre du Printemps mag de aanleiding hebben gevormd voor Spring Tide van Jens van Daele, met hun repeterende klanken en ritmes zijn componist Richard van Kruysdijk en de vier musici van Ensemble Battida minstens zo schatplichtig aan Steve Reich en Philip Glass. Met de aanslagen op twee typemachines, het zachte gefluister in microfoons en de slagen op een xylofoon, brengen de twee pianisten en twee slagwerkers een universum tot leven dat de dansers tot het uiterste zal drijven. Artistiek leider Ed Wubbe van Scapino Rotterdam bewerkte zijn Romeo & Julia. Het thema onmogelijk liefde kreeg een ander gezicht door de bijdragen van het gelegenheidsensemble The Legendary Love Orchestra met de Indiase tabla-speler Sandip Bhattacharya, de Senegalese djembé-speler Aly N’Diaye Rose en zanger Mola Sylla, bandoneonist Ville Hiltula, pianist Sebastiaan van Delft, celliste Saartje Van Camp en de Braziliaanse singer/songwriter Ceumar.

Rite de passage
Een thema liep dwars door zowel de programma’s van zowel gezelschappen als festivals heen en inspireerde choreografen van verschillende generaties en achtergronden. Mei 2013 markeerde de datum waarop precies honderd jaar daarvoor een revolutie in de dans en muziek werd ontketend met de Parijse première van Le Sacre du Printemps van componist Igor Stravinsky en choreograaf Vaslav Nijinsky, uitgevoerd door Les Ballets Russes.

Le Sacre du Printemps heeft ontelbare uitvoeringen en herinterpretaties gehad de afgelopen eeuw. ‘Een proeve van bekwaamheid’ of een ‘rite de passage’ noemen choreografen het, waaruit andere visies op de thematiek, op theaterdans en de muziek volgden. Vaak werd aan de muziek van Stravinsky vastgehouden. De honderdste verjaardag van Le Sacre du Printemps werd uitbundig gevierd met uitvoerige aandacht in landen als Frankrijk, Rusland en de Verenigde Staten. Nederlandse dansgezelschappen en festivals bleven niet achter, wat tot een aantal interessante samenwerkingen leidde.

Een enkele choreograaf nam de oorspronkelijke compositie van Stravinksy om een puur muziekballet te maken. Zoals de Chinees-Amerikaanse choreograaf, danser en beeldend kunstenaar Shen Wei, die op uitnodiging van Het Nationale Ballet zijn tweede Sacre maakte op de door Holland Symfonia uitgevoerde oorspronkelijke compositie. De uitdaging voor de balletdansers in deze met mathematische precisie gestructureerde Sacre, lag in de voor hen nieuwe Natural Body Development Technique. Beweging begint volgens Wei bij adem of Qi, innerlijke energie. Ook kinesthesie, gewicht en zwaartekracht zijn belangrijke pijlers in zijn holistische benadering van dans.

In hetzelfde programma voor het Holland Festival 2013 toonde Het Nationale Ballet met Overture een andere interpretatie van Le Sacre du Printemps, de verbondenheid was vooral in de muziek te horen. Choreograaf David Dawson werkte samen met de Poolse componist Szymon Brzóska. Uit de volledige de bezetting van 106 orkestleden van Holland Symfonia koos hij 60 snaarinstrumenten en een piano waarvoor hij een compositie  schreef die de spanning en herhaling uit Stravinsky’s Sacre laten doorklinken. Een meesterlijke zet. Dawson koos een gedicht van T.S. Eliot, The Four Quartets, voor het in strakke lijnen gestructureerde ballet onder lichtsculpturen die steeds verder naar beneden komen en uiteindelijk – in vier rijen – de plaats van de dansers innemen.

Geen slachtoffer
Muziek en thematiek bleven in Chamber van Mehdi Walerski, choreograaf en danser bij het Nederlands Dans Theater (NDT) en componist Jody Talbot weliswaar de leidraad, maar met hun ontknoping kreeg het stuk een heel andere betekenis. Startpunt van deze Sacre-bewerking, uitgevoerd door achttien dansers van NDT 1 en het Haagse Residentie Orkest, is een droom van Serge Diaghilev. Later, in de rituele dansen ligt de nadruk niet op het individu in relatie tot de groep, maar heeft een duo een centrale plek gekregen. In het in 2000 gemaakte Dream Play, uitgevoerd tijdens Programma B van NDT 2, bleef choreograaf Johan Inger trouw aan de muziek, met een energieke en eigentijdse versie. Spring Performing Arts Festival nodigde Laurent Chéoutane uit met zijn Sacré Sacre du Printemps. In deze choreografie probeert een collectief van zeven dansers te voorkomen dat een van hen geofferd wordt, er is geen slachtoffer. Julidans toonde met Akram Khans iTMOI (in het Mind of Igor) een interpretatie van de muziek van Stravinsky door de drie eigentijdse componisten Nitin Sawhney, Jocelyn Pook en Ben Frost. Introdans wijdde een heel programma aan Nijinsky en Stravinsky met het programma Russisch Rumoer. Naast de in 2011 gemaakte Le Sacre du Printemps van Nils Christe, aards en vol spanning, kwam de Vlaamse choreograaf Stijn Celis met een interessante nieuwe Vuurvogel.

Dans en film
Cinedans beleefde in 2013 de tiende editie en het festival heeft in haar bestaan een internationale reputatie opgebouwd. Met het Fonds Podiumkunsten en de NTR worden jaarlijks nieuwe dansfilms geproduceerd onder de noemer Point Taken. Daarnaast toont het festival dans en choreografie in al haar facetten in documentaires, shorts en langere dansfilms.

De afgelopen seizoenen lieten ook zien hoe krachtig de relatie tussen dans en film of video inmiddels op het podium is. Met een zorgvuldig uitgekiend spel van tijd en ruimte, de aanwezigheid van performers en hun gefilmde beelden, maakte Jiří Kylián in samenwerking met pianiste Tomoko Mukaiyama en filmmaker Jason Akira Somma en NDT 3-dansers Sabine Kupferberg en Gary Chryst het indrukwekkende East Shadow. Nu Kylián zijn werk de komende jaren niet meer door het Nederlands Dans Theater laat uitvoeren, heeft de choreograaf een nieuw podium gevonden in het Korzo theater. Het aldaar georganiseerde Kylián-festival met voorstellingen, films en een uitgebreid contextprogramma bood een persoonlijk en interessant perspectief op zijn huidige fascinaties.

Choreograaf Ton Simons en fotografe Rineke Dijkstra speelden in het duet Romance (Dutch Doubles/Het Nationale Ballet) met nabijheid en afstand en tonen de verstilde concentratie van de dansers in de korte filmfragmenten voor en na de live uitvoering van hun duet op het grote toneel van het Muziektheater. In hun soberheid en subtiliteit vormen dans en film een heldere esthetische eenheid. Ook bij Het Nationale Ballet maakte choreograaf Krzysztof Pastor met dramaturg Willem Bruls een balletbewerking van The Tempest van Shakespeare waaraan videokunstenares Shirin Neshat meewerkte. Met de woest kolkende zee, het ongerepte duinlandschap en de donkere silhouetten die tegen de wolkenluchten afsteken, waarvan onduidelijk is of zij komen of gaan, brengen de filmbeelden en de ontwikkelingen op het toneel het huidige vreemdelingendebat op de voorgrond in deze Tempest.

Ann Van den Broek haalt haar choreografie in The Black Piece ter plaatse over het voetlicht door in de zaal en op het toneel dansers en situaties uit de duisternis op te lichten. Live in de zaal en op de gefilmde beelden op scherm zien we hoe de choreografe en cameraman Bernie van Velzen de dansers volgen en zo een fragmentarische wereld tonen, waarin jonge mensen hun weg proberen te vinden, angsten worden blootgelegd en intimiteit en onderlinge competitie een rol spelen.

Natuur
Natuurelementen en –krachten speelden een cruciale rol in een aantal voorstellingen. Als bron om uit te putten of als verwoestende factor.

Een boom – waarvan de stam en takken in losse delen met tussenruimte toch een geheel vormt – hangt als een hemellichaam boven de vloer in Smell of Bliss. Leine en Roebana verwijzen hiermee naar een terugkeer naar de natuur, hun voorstelling roept allerlei associaties op met de Romantiek waarin natuur en het persoonlijke centraal stonden. De tsunami in Japan in 2012 was de aanleiding voor de voorstelling East Shadow van Jiří Kylián en Tomoko Mukaiyama. De dreigende catastrofe van de onderstroom van de zee die langzaam maar zeker als een vulkaan tot volle uitbarsting komt, wordt in East Shadow weerspiegeld in de menselijke natuur.

De aantrekkingskracht van het water ervaren de dansers in Mirror Mirror van Conny Janssen Danst aan den lijve. In het uitzonderlijk mooie toneelbeeld (ontwerp: Thomas Rupert) van de voormalige Onderzeebootloods in de Rotterdamse haven staan zij tot enkelhoogte in het water. Bij iedere voet of been die omhoog gaat, geeft het tegenwicht. In Spiritwalking (NDT 1) van Sol Leon en Paul Lightfoot, een bijzondere samenwerking met het Kronos Quartet, splijt de aarde open om een groot rood vlak te vormen. Als een boek wordt de vloer later dichtgeslagen in de locatievoorstelling in het Food Center Amsterdam.

Verandering
In een mengeling van eigentijdse dans en yoga transformeert Sabine Molenaar verschillende malen schijnbaar moeiteloos en op onnavolgbare wijze in haar solo That’s It. Ook Andrea Bozic stuurt aan op verandering door de blik te verruimen in Intergalactic (an attempt to overcome the binary), een intrigerende performance met Julia Willms.

In de theateradaptatie van Addio alla Fine van Emio Greco en Pieter C. Scholten betekent het einde tevens een nieuw begin en becommentariëren zij in deze voorstelling de penibele positie van de kunstenaar in de huidige samenleving. Verandering geeft in Johan Ingers B.R.I.S.A. (NDT 2) nieuwe energie. Eenmaal uit hun verkrampte houding getrokken raken de dansers steeds meer verslingerd aan de storm die over het toneel raast, hulpmiddelen als haarföhn, bladblazer en een windmachine worden ingeroepen om telkens weer opgezweept te worden.

Uitwisseling
De belangstelling voor de meer recente danshistorie en de ervaringen van voorgangers die sinds een aantal jaren gaande is, blijkt van blijvende aard. Bianca van Dillen werkte met Nicole Beutler aan een bewerking van haar Vermiljoen (1978) in Beutlers voorstelling 5: Echo waarin Beutler zich ook liet inspireren door het werk van Koert Stuyf en Ellen Edinoff. Jan Martens maakte met Truus Bronkhorst de prachtige solo BIS.

De interesses en manieren van aanpak van jonge choreografen zijn verschillend, maar dat zij zich door opleiding of danscarrière goed kunnen ontwikkelen blijkt uit de kwaliteit van hun prille werk. Veelbelovend waren de voorstellingen van makers als Marina Mascarell, Cecilia Moisio, Giulio d’Anna en Joeri Dubbe. Mengvormen van eigentijdse dans met break dance zijn inmiddels gemeengoed. Ook Indiase dans is een dankbare bron toonden Shailesh Bahoran en Kalpana Raghuraman met hun voorstellingen tijdens het India Dans festival in Korzo, dat als aanjager van deze ontwikkelingen fungeert.

Buiten de grenzen
De artistieke kwaliteit van in Nederland werkende of opgeleide choreografen wordt geroemd tot ver over de grenzen. In 2013 werd Hans van Manen in Moskou gelauwerd met de Benois de la Danse voor de beste nieuwe dansproductie van de International Dance Association voor Variations for Two Couples. Het Marriinsky Ballet uit Sint Petersburg nam de werken Adagio Hammerklavier, 5 Tango’s, Solo en Variations for Two Couples op het repertoire. Ook Christopher Wheeldon ontving een Benois voor zijn sprankelende Cinderella bij Het Nationale Ballet. Guy Weizman en Roni Haver maakten in 2013 in Moskou de voorstelling l’ Histoire du Soldat waarmee zij een Golden Mask Award wonnen.

Ondanks de mondiale crisis, is volgens de uitgave Buitengaats van de Stichting Internationale Culturele Activiteiten, het aantal dansvoorstellingen dat op internationale podia wordt gepresenteerd de afgelopen jaren gestegen. Waren dat er in 2011 659, in 2012 groeide het aantal flink tot 794. In 2013 vond een lichte stijging plaats naar 811. In 2012 maakte de dans 5,8% van het aantal geëxporteerde culturele activiteiten uit. Koplopers waren het jeugddansgezelschap De Stilte, gevolgd door het Nederlands Dans Theater en choreografe Nicole Beutler. De cijfers van de internationaal zeer succesvolle Dudapaiva Company onder leiding van choreograaf Eduardo Duda Paiva, zijn echter in de telling voor theater meegeteld.

Het totaal aantal geëxporteerde culturele activiteiten daalde in 2013 waardoor het relatieve aandeel van dans steeg naar 6,1%. De Utrechtste groep De Dansers die haar landelijke subsidie verloor, voerde de lijst van dansvoorstellingen op internationale podia aan. Volgende op de lijst is de freelance choreograaf Giulio D’Anna. Het Nederlands Dans Theater stond opnieuw in de top drie, maar zakte een plaats. Het gezelschap trad 38 keer op in Duitsland. Het werk van Kylián wordt door gezelschappen wereldwijd ingestudeerd. Veel voormalig NDT-dansers vonden een plek als artistiek leider of choreograaf bij internationale gezelschappen.

Een enorme eer viel Emio Greco en Pieter C. Scholten in januari 2014 ten deel met hun benoeming door de Franse Minister van Cultuur tot artistieke directie van het Ballet de Marseille, een functie die zij in de toekomst combineren met hun stadsgezelschap in Amsterdam. Anouk van Dijk verliet Nederland om artistiek leider te worden van het Australische gezelschap Chunky Move. Ook Paul Selwyn Norton heeft na zijn emigratie naar Australië een positie als artistiek leider geaccepteerd bij het Nationaal Choreografisch Centrum STRUT Dance in Perth. Choreografe Nanine Linning vertrok in 2012 uit Osnabrück voor een aanstelling als artistiek leidster dans van Theater Heidelberg. Choreografen Uri Ivgy en Johan Greben hebben inmiddels een positie in Polen verworven.

Naast hun Club Guy & Roni zijn Guy Weizman en Roni Haver als ‘choreographers in residence’ verbonden aan het Oldenburgisches Staatstheater om vervolgens mee te verhuizen naar Mainz. Naast vaste posities werden vanuit Nederland opererende choreografen regelmatig gevraagd om gastchoreografieën in het buitenland te creëren of werd er gecoproduceerd met gezelschappen in het buitenland. ISH stond in het voorjaar van 2014 een aantal weken op Broadway in New York. Ann Van den Broek maakte de voorstelling Kamepa met jonge Russische dansers. David Middendorp viel op met zijn inventieve combinatie van dans en animatie en bereikte door zijn deelname aan America’s Got Talent in een klap een miljoenenpubliek.

Conclusie
De aandacht voor dans in zowel het gesubsidieerde circuit als het commerciële veld en de tv-wereld blijft groeien. Van dans in de wijken tot een dansgame van Het Nationale Ballet, er wordt gezocht naar nieuwe verbindingen en middelen om de dans breder onder de aandacht te brengen. Ondanks het feit dat deze ontwikkelingen vaak door financiële drijfveren worden ingegeven, heeft de dans zeker niet aan artistieke kracht ingeboet. In het speelveld van de dans lijkt juist een uitnodiging besloten te liggen aan anderen om samen te werken en in een interdisciplinaire context nieuwe ideeën en werkwijzen te verkennen. In een door technologie beheerste wereld waarin perspectieven, posities en relaties aan een constante en complexe dynamiek onderworpen zijn, is de danskunst een interessante vrijhaven voor artistieke uitwisseling en experiment.

***

It’s the identity, stupid!
Een actueel thema in de Nederlandse dans
door Francine van der Wiel

Om de twee jaar wordt op deze plaats teruggekeken en een selectieve blik geworpen op ‘de stand van zaken in de Nederlandse dans’. Een mooie traditie, nuttig als geheugenopfrisser, verhelderend door de duiding van nieuwe trends en dergelijke, en zeker interessant om over een tijdje eens achter elkaar te leggen: wie van de nieuwkomers heeft zijn of haar belofte waargemaakt, wat werd, over een langere periode gemeten, als grootste verandering, belangrijkste vernieuwing, invloedrijkste trend aangewezen? Anders gezegd: wat of wie heeft een stempel gedrukt op ‘de stand van zaken in de Nederlandse dans’?

De Nederlandse identiteit
Die formulering werpt een vraag op die zeker nu actueel is. Want wat wordt eigenlijk bedoeld met ‘de Nederlandse dans’? Simpelweg alles wat er op de Nederlandse podia en in Nederlandse studio’s gebeurt? Zo wordt het in elk geval wel in het buitenland opgevat. Het Italiaanse festival RomaEuropa richtte in het najaar van 2016 een bescheiden focus op Nederland, onder de titel ‘Olandiamo’ (wat wij tegenwoordig in goed Nederlands ‘Let’s go Dutch’ zouden noemen). De selectie choreografen die een indruk moest geven van de stand van zaken in de Nederlandse dans bestond uit twee Belgen en een Duitse: Ann van den Broek, Jan Martens en Nicole Beutler. Waarbij opgemerkt zij, dat zij alle drie artistiek gevormd werden, voor een deel tenminste, in Nederland.

Maar ook zelf stellen wij de Nederlandse dans naar buiten toe voor een belangrijk deel met ‘import’. Tijdens de laatste editie van Moving Meetings, een initiatief van Dutch Performing Arts (een onderafdeling van Fonds Podiumkunsten), de Nederlandse Dansdagen en Julidans, had de meerderheid van de choreografen die in 2016 als ‘bookable’ werden gepresenteerd geen of óók een Nederlands paspoort: Cecilia Moisio, Connor Schumacher, Fernando Belfiore, Katja Heitmann, Keren Levi en Itamar Serussi. Jefta van Dinther (overigens Zweeds-Nederlands), Jasper van Luijk en Sabine Molenaar vormden de uitzondering.

Die ‘inclusieve’ opvatting van wat Nederlands is, geeft een aardig tegengeluid in deze barre tijden, waarin naties zich op de eigen stellingen terugtrekken. Al kan het natuurlijk ook als een minder positief signaal worden gezien dat de Nederlandse dans zich in het buitenland vooral door import-choreografen laat vertegenwoordigen: zijn de vaderlandse dansmakers dan niet, of minder, interessant? Het is mogelijk. Een deel van de verklaring zal echter ook gelegen zijn in het feit dat ons landje klein, en ons danswereldje nog veel kleiner is.

De Nederlandse dans is dus, net als vanouds de Nederlandse maatschappij, een open gatenkaas, onder andere dankzij opleidingen als de SNDO en Codarts, die veel internationale studenten aantrekken. Ook het subsidieklimaat alhier steekt, ondanks de brute bezuinigingsronde onder kabinet Rutte I, nog altijd relatief gunstig af tegen de toestand in veel andere landen.

Maar zijn er samenbindende elementen? En is het dansveld representatief voor de huidige Nederlandse maatschappij? Het zijn misschien flauwe, ietwat afgekloven vragen, maar toch actueel, en in meer dan één opzicht. Want de laatste tijd gaat het in de dans die op vaderlandse bodem wordt gemaakt vaak, linksom of rechtsom, over identiteit. En daarmee bewijst de danskunst, die in het verleden vaak is gekwalificeerd als wereldvreemd escapisme, dat het de voelhoorns wel degelijk heeft afgestemd op de maatschappelijke discussie. Identiteit, identity politics en alles wat daarmee samenhangt, bepalen regelmatig het debat, in de politiek, in praatprogramma’s op radio en tv, in de kunst. Zélfs dus in die malle danskunst.

De digitale identiteit
De laatste twee jaar zagen we vele voorstellingen die direct of indirect gaan over onze samenleving in het digitale tijdperk, waarin we voortdurend toegang hebben tot een enorme stroom informatie. Hoe die technologische ontwikkelingen van invloed zijn op ons leven en onze identiteit, is bij veel jonge makers een thema: Gefallen (2014) van Guilherme Miotto (2014), Hashtag (2016) en Senses (2014) van Loïc Perela.

Ook tonen veel choreografen belangstelling voor de mogelijkheid de identiteit in de digitale wereld naar eigen inzicht te kneden. Meestal is dat zo voordelig mogelijk, wat – zie Facebook en Instagram – vaak neerkomt op beeldverslagen van feestjes, vakanties, maaltijden en dergelijke. De vraag die dansmakers zich vaak stellen is hoe waarachtig het menselijk contact nog is in die geglobaliseerde schijnwereld van geflatteerde identiteiten. Ofwel: zijn social media in wezen wel sociaal?

De conclusie van Anouk van Dijk en de Duitse regisseur Falk Richter viel negatief uit in Complexity of Belonging (Spring 2015), een van de grootschaliger voorstellingen over het onderwerp. Skypen met een geliefde aan de andere kant van de wereld? Toch echt niet hetzelfde als samen op de bank zitten. En door al die ideale profielen op social media ontstaan torenhoge verwachtingen waaraan een mens van vlees en bloed natuurlijk nooit kan voldoen. Dat onmogelijke eisenpakket was overigens al veel eerder door Hollywood gedicteerd, zo bleek uit Cecilia Moisio’s L.O.V.E. (2014).

De zelfgeschapen, digitale identiteit, het kunstmatige van digitaal contact geeft kortom een vertekend beeld van de realiteit, wat leidt tot teleurstellingen. Dat is de, weinig verrassende, gevolgtrekking van waar veel choreografen op uitkomen. Zij putten daarbij vaak (deels) uit eigen ervaring. De danswereld is immers internationaal, en social media zijn voor de meeste danskunstenaars dan ook hét communicatiekanaal met familie, vrienden en collega’s.

Een uitzondering vormde The Common People van Jan Martens (Spring 2016), die met Ode to the Attempt (2014) ook al commentaar leverde op de invloed van de social media, op het individualisme en de dwang tot perfectie. In plaats van het verschijnsel van de online identiteit in meer of minder geabstraheerde en gestileerde vorm weer te geven, draaide hij in The Common People de zaken radicaal om: hij liet gewone mensen elkaar voor het eerst ontmoeten, live, op het toneel. Hun gedigitaliseerde alter ego’s waren tijdens de voorstelling in een installatie van mobiele telefoons door te snuffelen.

Daarmee reflecteerde Martens op een originele manier op het fenomeen van de moderne mens in de digitale wereld. Een onderwerp dat onderhand net zo vaak in programmatoelichtingen opduikt als ooit ‘de spanning tussen het individu en het collectief’. De digitale wereld heeft, zou je kunnen zeggen, de plaats van het collectief ingenomen. Of andersom: het collectief is digitaal geworden.

Over dat collectief gesproken; dat fenomeen heeft een aantal dansmakers de laatste jaren tot bijzondere producties geïnspireerd. Vooral als het collectief zich als collectief gedraagt, min of meer synchroon beweegt (als een soort corps de ballet) én zich uitput. Bootcamp als dans. Die trend dateert al van bijna tien jaar geleden, toen de afstudeervoorstelling Trip van White Horse Collective (later meermalen bewerkt tot Trip En Masse) en, recenter, The Dog Days Are Over van Jan Martens (2014).

De laatste twee jaar zijn nog een paar voorstellingen toegevoegd aan de lijst, onder andere die van mime-collectief Schwalbe. In Schwalbe zoekt massa is het een collectief van amateurs die zich, een uur lang in een op elkaar kluitende massa rondjes rennend, in het zweet werkt. En net zoals bij The Dog Days Are Over verschuift, door de herhaling van bewegingen en de tijd die dat de toeschouwer gunt om de blik over verschillende dansers/performers te laten dwalen, de aandacht op den duur van de groepsbeweging naar de onderscheidende kwaliteit van de eenling binnen het geheel. Naar de authenticiteit van het individuele groepslid. Naar zijn identiteit.

In hun zoektocht naar die authenticiteit kozen choreografen en theatermakers in het algemeen ook regelmatig voor het werken met amateurs, ongetrainde bewegers, performers die eigenlijk niet performen, die op het toneel geen andere identiteit aannemen, maar gewoon zichzelf zijn. Dansers zijn zo dóórgetraind, zeggen sommige choreografen (onder wie Martens), dat zelfs normaal lopen ze eigenlijk niet meer lukt. Dansmakers willen niet (altijd) techniek laten zien, maar tonen wat er onder die schil zit. Niet per se uit wantrouwen en afkeer ten opzichte van techniek – dat is meer iets van de vroeger generaties, zoals volgelingen van de Amerikaanse postmoderne danspioniers of de strenge conceptuele makers. Het ongetrainde lichaam beweegt anders. Het is een andere vorm.

Maar het is niet alléén een kwestie van vorm. Ook de keuze voor het werken met niet-dansers is vaak een reactie op het onwaarachtige van de online identiteit, de geflatteerde werkelijkheid.

De gekleurde identiteit
Een ander maatschappelijk fenomeen dat de laatste tijd het publieke debat meer dan ooit beheerst en de afgelopen jaren ook in de danskunst nadrukkelijk op de agenda is gekomen, is in wezen eveneens een identiteitskwestie: diversiteit, met name diversiteit in kleur en cultuur. Al veel langer wordt er, ook vanuit beleidsmakers en subsidieverstrekkers, aangedrongen op meer aandacht voor diversiteit, maar dat betreft meestal eerder het publiek dan de uitvoerenden. De samenstelling van gezelschappen en casts is een kwestie van de directies en makers, is de opvatting. Terecht: die selectie raakt immers aan de artistieke autonomie. Waarschijnlijk zal ook de grootste voorvechter van gelijke rechten niet moeten denken aan van hogerhand opgelegde quota voor kleur en etniciteit.

Met name in de dans die de academische techniek als vertrekpunt heeft, van klassiek en neoklassiek tot hedendaagse hybriden, is wit de dominante kleur (al is wit, net zo min als zwart, geen kleur, maar dit terzijde). In de rest van het veld, bij de kleinere gezelschappen waar moderne en hedendaagse stijlen de boventoon voeren, is het iets beter gesteld. LeineRoebana is een mooi voorbeeld en ook Conny Janssen zoekt meestal gericht naar een divers samengesteld ensemble. Ook dringt er langzaam iets meer kleur door op de lijst choreografen in de gesubsidieerde sector. Naast Marcel Gerris, die al een paar kunstsubsidierondjes meedraait met ISH, kan Alida Dors de komende vier jaar met geld van het Fonds voor de Podiumkunsten verder met haar ontwikkeling van hiphop als theaterdanskunst. Beiden werken met gemengde casts.

De ondervertegenwoordiging van donkere dansers bij bijvoorbeeld Het Nationale Ballet (HNB), maar ook het Nederlands Dans Theater (NDT), Scapino Ballet Rotterdam en Introdans, is deels het gevolg van een gebrek aan ‘aanbod’, aldus HNB-directeur Ted Brandsen in een artikel in NRC Handelsblad, 28 december 2015). En dat vindt mogelijk zijn oorzaak in zaken als onbekendheid met deze discipline, het ontbreken van rolmodellen en/of een inkomensniveau dat het volgen van balletlessen of bezoek aan voorstellingen niet toelaat, meent Cassa Pancho (ibid.), artistiek directeur van het Britse Ballet Black, dat een tableau heeft van uitsluitend donkere en Aziatische dansers. Deels is ook sprake van een soort segregatie. Een relatief groot percentage zwarte dansers is bijvoorbeeld wel te vinden bij makers en in groepen die vertrekken vanuit een urban stijl. Ongetwijfeld is soms ook (nog steeds) sprake van regelrecht racisme.

Het is daarom mooi te constateren dat er, juist vanuit die academische hoek, de laatste tijd wordt gereflecteerd op het onderwerp. Het Holland Dance Festival 2016 presenteerde onder de noemer Ethnic Roots een aantal, weliswaar buitenlandse, voorstellingen met kleur, ras, etniciteit als rode draad. Ook was er een discussieavond over kleur in de danswereld. HNB organiseerde recentelijk nog een internationale conferentie over erfgoed, diversiteit en, jawel, identiteit. Datzelfde Nationale Ballet kondigde in december 2015 trots het debuut aan van Michaela DePrince als Clara in Notenkraker en Muizenkoning. Een mijlpaal die te denken gaf: het was voor het eerst, niet alleen bij HNB, dat een zwarte danseres die rol danste. Met, aardig detail, een wit dansstudentje als ‘jonge Clara’ en witte ouders – een vorm van kleurenblind casten die je zelden ziet. Dat is mooi en verdient navolging.

Het laat onverlet dat HNB nog altijd wél overwegend wit is, net als de andere grote gezelschappen NDT, Introdans, Scapino Ballet Rotterdam. Wel heeft de groep een aanzienlijk percentage Aziatische dansers in dienst. Daarnaast probeert HNB bruggen te slaan naar een diverser publiek, onder andere door de Junior Company te koppelen aan een multicolour gezelschap als ISH. Narnia: de leeuw, de heks en de kleerkast was in mei 2015 en de tournee in het seizoen erna een groot publiek succes.

Ook in het kleinere circuit is identiteit in de zin van kleur en cultuur een thema, met in het verlengde daarvan ook zaken als discriminatie, vooroordelen en uitsluiting. Bij Alida Dors bijvoorbeeld (Built for it, 2016) en Mouna Laroussi, die met Haschoema (2015) een statement afgaf over de vrouwenonderdrukking in de Arabische schaamtecultuur. De titel van Shailesh Bahorans debuutchoreografie was ook veelzeggend: Heritage (2014). Ook in Lalla Rookh (2015) bezint hij zich op zijn identiteit van Nederlander met Hindoestaanse wortels.

Heel langzaam lijkt het witte gezicht van de Nederlandse dans dus iets van kleur te verschieten. De wil is er in elk geval, het bewustzijn ook. Dat is een begin.

De vergeten identiteit?
Identiteit dus. We willen weten wie we zijn, waar we staan en waar we vandaan komen. Om te besluiten met een heel andere ‘ontwikkeling’: het beschrijven en analyseren van die zaken is er de laatste jaren voor onderzoekers van ‘de Nederlandse dans’ niet gemakkelijker op geworden. De mediatheek en de museumcollectie van het Theater Instituut Nederland/Theatermuseum zijn in 2013 overgegaan naar de Universiteitsbibliotheek van de UvA van Amsterdam, waar zij als Bijzondere Collectie toegankelijk zijn. Wel minder gemakkelijk toegankelijk dan voorheen, want meestal alleen op aanvraag en afspraak, dit mede als gevolg van onderbezetting bij de UB. Door de geringe mankracht verloopt het beschrijven van de nieuwe archieven ook aanzienlijk trager dan voorheen. Hier ligt een mooie taak voor studenten theaterwetenschap!

Het goede nieuws is, dat de hele theatercollectie nu wel bijeen is in het IWO-depot, vlak bij het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam Zuid-Oost. De bezoekmogelijkheden aldaar zullen binnenkort worden verruimd. Ook is op termijn wellicht uitzicht op uitbreiding van de professionele ondersteuning van het driekoppige team dat nu de collectie beheert.

Erg jammer blijft wel dat met name de museumcollectie vrijwel onzichtbaar is geworden voor een ‘gewoon’ publiek (denk aan reguliere museumbezoekers en NS-dagtochtpubliek). Zij zullen niet zo gauw meer de rand van het hoedje kunnen bestuderen, dat danseres Tilly Sylon in de Notenkrakersuite droeg, of het naadje van de maillot van Han Ebbelaar.

Een nog groter probleem is dat de UB sommige interessante aanvullingen op de collectie misloopt, doordat dansers uit de eerste naoorlogse generaties, intussen allemaal tachtig jaar of ouder, hun persoonlijke archieven elders onderbrengen. Dit in de veronderstelling dat de UB geen belangstelling voor dit materiaal zou hebben. Sommigen onderschatten ook het belang van hun verzameling voor de beschrijving van de Nederlandse dansgeschiedenis.

Zo zijn (delen van) de archieven van danser/choreograaf Hans van Manen, de voormalige dansers Jaap Flier (Nederlands Ballet, NDT), Conrad van de Weetering (Ballet Recital en het Nederlands Ballet, later dansrecensent), Milly Grambergen (NDT), Simon André (Nederlands Ballet, HNB), de dansjournalisten Joop Schultink (Het Vrije Volk) en lichtontwerper Joop Caboort nu in het bezit van Andries van Beek, een balletfan uit Heerde. Hij verzamelt onder andere (hij heeft diverse verzamelingen) Nederlandse balletmemorabilia uit de naoorlogse periode. Ook archiefmateriaal van de eerste generatie (post-)moderne dans in Nederland is in zijn zogenaamde ‘Balletarchief’ ondergebracht.

Die collectie bevat inmiddels mooie, unieke items, onder andere van de roemruchte danshappenings van Koert Stuyf en Ellen Edinoff uit de jaren zestig. Jammer is wel dat de archieven nu in de praktijk helemaal niet meer toegankelijk zijn en niet ontsloten worden. Verzamelen is nu eenmaal iets anders dan archiveren en onderzoeken. Nog afgezien daarvan: de archieven worden nu opgeslagen (in dozen opgestapeld) in ruimtes die niet zijn toegerust voor het bewaren van dergelijk materiaal. Dat hoeft niet te verbazen: welke particulier heeft de beschikking over zoveel vierkante meters en geschikte opbergsystemen?

Op den duur kan zijn verzameling daardoor verkruimelen en/of beschimmelen, net als de collecties van andere verzamelaars. Zo zou een grote hoeveelheid primaire bronnen van de Nederlandse naoorlogse dansgeschiedenis verloren kunnen gaan. Waardevol studiemateriaal, onvervangbaar erfgoed: weg. Naspeuringen over hetgeen heeft bijgedragen aan totstandkoming van ‘de Nederlandse dans’: onmogelijk. Onmisbaar voer voor biografen: foetsie.

In een tijd waarin identiteit één van de meest besproken onderwerpen is, zou verwacht mogen worden dat de overheid meer geld en ruimte vrijmaakt voor het deskundig opslaan en toegankelijk maken van dergelijk belangrijk materiaal. Ook de danswereld zelf heeft hierin een verantwoordelijkheid. In het verleden werd bij dansgezelschappen vaak erg nonchalant omgegaan met archiefmateriaal. Gelukkig zijn sommige groepen inmiddels overgegaan tot het digitaliseren van fotomateriaal en dergelijke.

De afdeling Bijzondere Collecties probeert via contacten met verzamelaars en gezelschappen zo veel mogelijk interessant archiefmateriaal (de criteria zijn bij de UB en  conservator/teamleider uitvoerende kunsten Hans van Keulen te verkrijgen) te behoeden voor een roemloos einde. Het wegvallen van het TIN blijft echter een probleem. Het valt te hopen dat hieromtrent positiever berichten zijn te melden als de volgende bundel van de VDO van de persen rolt. Vooralsnog ziet het daar niet naar uit. En dat is een trieste zaak.

> Share on Facebook > Share on Twitter > Share via E-mail