Nieuwsgierigheid als dansdramaturgisch middel
Author: Ghislaine van SchijndelDit artikel is eerder verschenen in: Naber, R., B. Nieuwboer, L. Wildschut (eds.) (2010), Danswetenschap in Nederland – Deel 6. Vereniging voor Dansonderzoek, pp.141-145
Om in de praktijk van de dansdramaturgie meer houvast te hebben in het kijken naar en reflecteren op dans wilde ik een gereedschapskist creëren om te kunnen gebruiken in een maakproces. Ik miste als dansdramaturg een praktisch model. Daarvoor wilde ik kijken vanuit de ervaring van de toeschouwer en vanuit de sturing van de maker. Zo ontdekte ik iets dat in het gebied hiertussen ligt en essentieel is voor theater: nieuwsgierigheid.
De hoofdvraag van mijn onderzoek is hoe nieuwsgierigheid gebruikt kan worden als dansdramaturgisch middel. Dit heb ik onderzocht middels literatuuronderzoek. Als basis heb ik de theorie van Roland van der Vorst (2007) gebruikt die het opwekken van nieuwsgierigheid vanuit het oogpunt van merkenbeleid beschrijft. Zijn theorie heb ik uitgebreid met psychologische literatuur en psychologisch onderzoek. Daarin heb ik onderscheid gemaakt in nieuwsgierig worden en blijven om te komen tot gereedschap om nieuwsgierig te maken en houden. Vervolgens heb ik de theatrale communicatie bestudeerd om inzicht te krijgen in de mogelijkheden tot sturing vanuit de maker en ervaring vanuit het publiek. Het meest interessant voor mijn onderzoek bleek het model voor theatrale communicatie van Maaike Bleeker (2002). Dit literatuuronderzoek heb ik daarna vertaald naar het gebruik van nieuwsgierigheid als dansdramaturgisch middel. Zo heb ik een praktisch model ontwikkeld dat aan dansdramaturgen inzicht kan bieden in de werking van nieuwsgierigheid als element van theatrale communicatie.
Model
Als basis voor het model dat ik in mijn onderzoek voorstel, heb ik het driehoeksmodel voor theatrale communicatie van Bleeker gebruikt. Bleeker onderscheidt drie verschillende posities binnen een dansvoorstelling: de voorstelling, de geïmpliceerde kijkpositie waarmee sturing wordt gegeven aan de toeschouwer, en de actieve toeschouwer die niet alleen kijkt maar met zijn hele lichaam ervaart. In dit model heb ik de kennis uit het onderzoek naar nieuwsgierigheid geplaatst en die vervolgens vertaald naar de dansvoorstelling. Het nieuwe model dat ik zo creëerde, is te zien in onderstaande figuur. Allereerst zal kort de interactie in het model uitgelegd worden om daarna dieper in te gaan op de aparte componenten, waarbij nu enkel het nieuwsgierigheidsproces op dansdramaturgisch niveau besproken wordt.
Figuur 1. Nieuwsgierigheid als dansdramaturgisch middel (Ghislaine van Schijndel, 2008)
Interactie
In de positie van de voorstelling kunnen door Van der Vorst benoemde nieuwsgierig makende principes en nieuwsgierigheid opwekkende kwaliteiten van informatie ingepast worden. Ik zal hieronder verder op deze principes en kwaliteiten ingaan. Hiermee kan het publiek gestuurd worden, maar ook voorafgaand aan de voorstelling kunnen al zaken gestuurd worden. Vanuit de voorstelling wordt uitgenodigd tot een bepaalde kijkpositie en verleiden deze principes tot een bepaalde nieuwsgierige rol. De verplaatsing in die kijkpositie of rol is afhankelijk van de toeschouwer. Om de toeschouwer nieuwsgierig te houden, reikt van der Vorst verschillende vormen aan. De toeschouwer heeft weer invloed op de voorstelling en daarmee is het model rond.
Nieuwsgierig maken
Over het algemeen werkt nieuwsgierig maken door het opwekken van genoeglijk gemis. Van der Vorst benoemt vier spontaan nieuwsgierig makende principes die een informatiegat benadrukken: het stellen van een vraag, het achterhouden van informatie, het verstoren van verwachtingen en het openhouden van zaken. Om nieuwsgierig te maken moet het informatiegat in de voorstelling wel aansluiten op de voorkennis van de toeschouwer. Bovenal zal er een balans moeten zijn tussen vervreemding en verveling. Nieuwsgierig maken werkt het beste als zaken zowel nieuw en complex, als begrijpelijk zijn.
Een dansvoorstelling kan de toeschouwer bijvoorbeeld prikkelen met wat-als-vragen of vragen over hoe iets zit of hoe het ontstaan is. De vraag kan bijvoorbeeld gebruikt worden in de vorm van zaken die in het stuk bevraagd worden, waarbij de toeschouwer op zoek gaat naar antwoorden op de vraagstukken.
Ook in dans kan iets achtergehouden worden door een stukje informatie te laten ontbreken of de toeschouwer iets te onthouden. Van der Vorst noemt de grens als middel om iets achter te houden. In dans kunnen de grenzen ruimtelijk zijn, het kan een tijdsgrens zijn, een grens tussen de toeschouwers onderling, en de grens tussen performer en toeschouwer. De scheiding van weten-niet weten wordt bijvoorbeeld vaak gebruikt in een theatrale situatie.
Verstoren kan in dansvoorstellingen door het verwerken van vreemde, raadselachtige zaken. Met het toneelbeeld of beweging kunnen bijvoorbeeld verrassende, choquerende of tegenstrijdige beelden gemaakt worden. Een dubbelzinnige titel, of een titel met tegenstrijdige woorden kan bijvoorbeeld ook verstoren en daarmee al nieuwsgierig maken. Ook het spelen met verwachtingen van de toeschouwers door deze juist te doorbreken is verstoren.
Met dans kunnen ook zaken opengehouden worden, waardoor de fantasie van de toeschouwer geprikkeld wordt. In een dansvoorstelling kan dit bijvoorbeeld bereikt worden door het stuk multi-interpretabel te maken. Door een ‘verhaal’ niet te eenzijdig te presenteren, maar meerdere ‘lagen’ aan te brengen, om op deze manier ruimte te laten voor de toeschouwer om een eigen invulling te geven aan het stuk.
Er zijn ook al zaken die voorafgaand aan de dansvoorstelling sturend kunnen zijn in het nieuwsgierigheidproces bij de toeschouwer van een dansvoorstelling. Om nieuwsgierig te maken met een dansvoorstelling moet er een bepaalde kennisbasis gecreëerd worden bij de toeschouwer, bijvoorbeeld kennis over de dansvoorstelling of maker. Zo kunnen verwachtingen gemanipuleerd worden. De publiciteit voor een dansvoorstelling kan al veel informatie bevatten, waardoor de toeschouwer bepaalde verwachtingen krijgt. Bovendien schept een titel verwachtingen. Ook het begin van het stuk is een moment om een kennisbasis te creëren die voor de rest van de dansvoorstelling gebruikt kan worden.
Geïmpliceerde rol
Bleeker geeft aan dat de manier waarop de toeschouwer aangesproken wordt, van invloed is op de wijze waarop hij zich bewust wordt van zichzelf in relatie tot het bekekene. De voorstelling nodigt dus uit tot een bepaalde kijkpositie. Zo ook bewerkstelligt de geïmpliceerde nieuwsgierige rol een uitnodiging tot een bepaalde nieuwsgierige kijkpositie.
Door een vraag te stellen wordt de toeschouwer nieuwsgierig gemaakt naar het antwoord op deze vraag (de antwoordzoeker), bijvoorbeeld hoe het kan dat er opeens dansers verdwenen zijn. Door informatie achter te houden wordt de toeschouwer nieuwsgierig gemaakt naar wat verborgen is (de schatzoeker), zoals zaken die zich off-stage afspelen. Verstoren geeft twijfel en verbazing en prikkelt zo de toeschouwer om op zoek te gaan naar verklaringen (de sensatiezoeker), bijvoorbeeld voor de tegenstrijdige titel. Het principe van openhouden maakt dat de toeschouwer op zoek gaat naar antwoorden, deze afwacht of zelf een uitkomst bedenkt (de spoorzoeker). Hierbij valt te denken aan persoonlijke associaties bij een scène. Het willen of kunnen verplaatsen in de voorgestelde rol hangt af van de unieke perceptie en voorkeur voor een bepaalde rol of kijkpositie.
Nieuwsgierig houden
Van der Vorst geeft extra gereedschap om nieuwsgierig te houden door houvast te bieden voor als het te moeilijk wordt, en nieuwe impulsen te geven voor als het te makkelijk wordt. Voor elke rol kan naar een vorm van houvast gezocht worden in de dansvoorstelling, zodat de spanning in balans blijft.
De antwoordzoeker zou bij vragen kunnen afhaken doordat hij het antwoord niet kan vinden. Een herkenbare context geeft dan houvast en kan helpen de vraag duidelijker te maken en het antwoord dichterbij te brengen om de toeschouwer nieuwsgierig te houden. Zo kan de structuur van een voorstelling houvast bieden. Door bijvoorbeeld het eerste beeld van het stuk een bepaalde sfeer te geven, wordt de toon gezet en dat biedt een herkenbare context voor de rest van het stuk.
De rode draad in het stuk als houvast geeft de schatzoeker meer duidelijkheid in wat achtergehouden is. De rode draad zou in een dansvoorstelling bijvoorbeeld kunnen bestaan uit terugkerende bewegingen die de toeschouwer kan herkennen en die aanwijzingen zijn voor de betekenis van het stuk.
Om de verstoring niet te groot te laten zijn, kan het voor de sensatiezoeker nodig zijn om afstand te houden tot het bekekene. Om hem nieuwsgierig te houden, kan het helpen om te benadrukken dat hij zich in een kijksituatie bevindt. Dit kan bijvoorbeeld bereikt worden door een black-out, waardoor duidelijk is dat de scène is afgelopen.
Soms kan de ruimte die wordt opengehouden voor de spoorzoeker te veel zijn. Een kader kan daarbij van pas komen, om in een richting te sturen, de samenhang duidelijk te maken of te functioneren als verbindende factor, zodat het stuk toch begrijpelijk blijft. Dit kader kan bijvoorbeeld aangeboden worden in de vorm van informatie vooraf, zodat de toeschouwer een referentiekader heeft.
De toeschouwer moet zich echter ook weer niet gaan vervelen. Dit kan door nieuwe impulsen te geven. Hiervoor biedt Van der Vorst twee manieren: nieuwe informatie geven en laten participeren. Zo kan een aanleiding, aanwijzing of wijziging worden ingezet om de spanning op te bouwen daar waar nodig, kijkend naar de spanningsboog over het gehele stuk en in de scènes afzonderlijk. Ook kan onderzocht worden welke manieren van participatie passend zijn bij het stuk. De maker kan daarbij denken aan welk soort activiteit hij bij de toeschouwer wil bereiken, naar wat en hoe de toeschouwer nieuwsgierig moet worden, en dit bewerkstelligen door de keuze voor de manier van participatie in de dansvoorstelling.
De toeschouwer
Heel wat niet-manipuleerbare zaken van de toeschouwer spelen mee in de perceptie van de dansvoorstelling, waarmee de dansvoorstelling beïnvloed wordt. Bleeker beschrijft dat de toeschouwer actief kijkt met verschillende zintuiglijke systemen tegelijkertijd. De dansvoorstelling wordt geconstrueerd door de toeschouwer. De perceptie hangt af van iemands persoonlijke bagage: ervaringen, herinneringen, emoties. Elementen als specifieke karaktereigenschappen, (voor)kennis, ervaring met kijken naar dans, verwachtingen en staat van zijn op het moment zullen ook hun invloed hebben op het nieuwsgierigheidproces.
Conclusie
De dansdramaturg kan dit model in het maakproces toepassen vanuit een wens om de toeschouwer nieuwsgierig te maken door bepaalde nieuwsgierig makende principes aan te reiken, maar ook vanuit een wens om een bepaalde ervaring bij de toeschouwer te creëren en daarvoor relevante principes voor te stellen. Het model helpt een goede beargumenteerbare analyse te geven van de werking van elementen in de voorstelling en is tevens als inspiratiebron inzetbaar.
***
Dit artikel is gebaseerd op: Nieuwsgierigheid als dansdramaturgisch middel MA scriptie, Theatre Studies, Universiteit Utrecht, 2008
***
Sources
- Bleeker, M. (2002). The Locus of Looking. Dissecting Visuality in the Theatre. Academisch proefschrift, Universiteit van Amsterdam
- Vorst, R. van der. (2007). Nieuwsgierigheid. Hoe wij elke dag worden verleid. Amsterdam: Nieuw Amsterdam