Author: Jacques H.A. van Rossum
Language: Dutch
Themes: Education Mental Health
Media: article

In een afstudeerfilm voor de filmacademie zijn enkele leerlingen van de Vooropleiding Dans van het Koninklijk Conservatorium (Den Haag) gevolgd. Een kind zit in de tram en zegt tegen haar moeder, wijzend op een poster voor een balletvoorstelling: ‘Kijk mam, dat wil ik ook worden’. Moeder besteedt er niet veel aandacht aan, denkend dat het wel voorbij gaat. Bij dit kind bleek dat niet het geval.

Ouders komen als onderzoeksobject eigenlijk niet voor in de dans. Ze komen overigens ook in interviews met professionele dansers nauwelijks ter sprake. Wat doen ouders met de droom van hun kind? Welke rol spelen ze als dat kind die dansdroom probeert uit te laten komen? Wat betekent het voor een gezin als een kind een Vooropleiding Dans volgt? Dit artikel gaat in op het vooralsnog karige onderzoek naar de dansouder. Om inzicht te geven in alledaagse aspecten van de dansouder zijn hieronder enkele stukjes uit interviews weergegeven.

Igone de Jongh ging op haar zevende naar de Nationale Balletacademie. In een interview (Het Parool, 15 augustus 2009) reageert ze op de vraag: Was het moeilijk voor uw ouders dat hun dochter al zo jong voortdurend keihard werd beoordeeld? met:

Als het al zo was, lieten ze het niet merken. Mijn ouders hebben me juist vroeg geleerd dat ik me moest wapenen tegen kritiek. Omdat ze wisten dat ik de top met alle geweld wilde bereiken, dat het geen zin had dit uit mijn hoofd te praten. Ze wisten dat het alleen maar meer pijn doet als je gevoelig blijft voor het oordeel van anderen.

‘Elias Boersma is tien jaar oud en een groot ballettalent…Op school pesten ze hem niet meer’ (uit de kop van Het Parool, 5 december 2009). ‘Elias was vier toen hij zijn eerste balletpasjes maakte. Hij ging met één van zijn oudere zussen mee naar les en was meteen verkocht. “Prachtig vond ik het. Als ik maar niet zo’n roze jurkje aan hoefde.” Balletjuf Tiny van Niele herkende zijn talent en adviseerde hem les te nemen in het Amsterdam Dance Center in de Bellamystraat en auditie te doen voor een oriëntatiecursus van het Koninklijk Conservatorium. Sinds een jaar reist hij elke zaterdag met zijn moeder naar Den Haag, en nu hij twee keer in de week moet repeteren voor De notenkraker, lijkt het soms alsof zijn professionele carrière al is begonnen.’

Anouk van Es werd geïnterviewd toen ze in de musical Cats in Carré optrad (Het Parool, 16 juni 2007):

Ik was een buitenbeentje in een cerebrale familie vol wetenschappers. Mijn ouders en één van mijn zussen deden de Technische Universiteit, terwijl ik meer briljant was in gym en handenarbeid. Gelukkig hebben ze me altijd gesteund om verder te gaan in de dans. Al maakten mijn ouders zich wel eens zorgen. Ik was een kind dat van opwinding letterlijk ziek kon worden. Maar als ik iets wilde, wilde ik dat ook.

Het (dans)gezin

Uit onderzoek bij 175 leerlingen van de dansvooropleiding in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam (Mariën & Van Pelt, 1998, Van Rossum, 2000a) bleek dat 19,5% het eigen gezin een echt dansgezin vindt. Meer dan de helft van de leerlingen heeft eerder aan sport gedaan, vooral aan turnen/gymnastiek en aan zwemmen. Bijna tweederde van de ouders van deze leerlingen doet aan sport of heeft dat gedaan. Terwijl een ‘compleet sportgezin’ (alle gezinsleden deden/doen aan sport) in iets meer dan de helft van de gevallen voorkomt, zijn de complete dansgezinnen (alle gezinsleden beoefenden/beoefenen de dans) op de vingers van één hand te tellen. Het lijkt er op dat het volgen van een dansopleiding een solodroom van een kind is in een gezinscontext waar weinig kennis en ervaring is met dans.

Een bevestiging hiervan werd gevonden in onderzoek bij de leerlingen van de Vooropleiding Dans/Nationale Ballet Academie (AHK, Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten), waarin werd vastgesteld dat 60% van de leerlingen aangeeft dat hun gezin geen dansgezin is, terwijl 42% aangeeft dat het geen sportgezin is (Van Rossum, 2000b). Het kind wil kennelijk graag een dansopleiding doen waar de ouders niet zoveel ‘weet’ van hebben. Ouders van een danstalent weten vaak niet waar het avontuur van dat ene kind hen kan brengen, en wat hen ‘onderweg’ te wachten staat. Het lijkt onvermijdelijk dat het avontuur van dat ene kind het hele gezin op sleeptouw neemt. Dat dit niet zonder gevaar is voor het gezin, is wel bekend binnen de sport (Hellstedt, 1995). Ouders komen in de danswereld terecht in het kielzog van hun kind. Dat kind heeft gekozen voor een centrale activiteit in zijn/haar leven, die veel tijd en energie vraagt. Dit danskind zal onvermijdelijk de centrale persoon in het gezin worden, waar steeds weer rekening mee moet worden gehouden bij gezinsbeslissingen. Tegen deze achtergrond is het eigenlijk onbegrijpelijk dat er zo weinig aandacht is voor de dansouder. Dit artikel presenteert enkele eerste onderzoeksresultaten. Het onderzoek naar de dansouder is gemodelleerd naar eerder onderzoek in de sport (Van Rossum, 1995). Een goed beeld van de invloed en betekenis blijkt verkregen te kunnen worden door de sporters zelf te ondervragen over hun ouders. De vragen over hun ouders zijn hier in een vragenlijst voorgelegd aan dansleerlingen in de context van een omvangrijker onderzoek naar belasting en belastbaarheid (Van Rossum, 2000b).

De (dans-)ouder

In het eerder aangehaalde onderzoek onder leerlingen van een dansvooropleiding (Van Rossum, 2000b) is gevraagd naar wat hun ouders het afgelopen jaar voor hen betekend hadden. In onderstaande tabel zijn de reacties van de 53 leerlingen weergegeven, afkomstig uit de dansklassen V3 tot en met V7, allemaal schoolgaand in het voortgezet onderwijs, van brugklas tot en met 5 havo.

Tabel 1 ‘Hoe waren je ouders voor je het afgelopen jaar?’
Er konden meerdere antwoord-alternatieven aangekruist worden (Van Rossum, 2000b).
In de tabel zijn de alternatieven geordend naar antwoord-percentage.

n=53

1. ze waren aanwezig bij uitvoeringen

96,2%

2. ze vingen me op als er problemen waren

84,9%

3. ze zorgden er voor dat alles thuis goed geregeld was zodat ik kon dansen

75,5%

4. ze regelden vervoer als dat nodig was

67,9%

5. ze steunden me onvoorwaardelijk en gaven me morele steun als dat nodig was

64,2%

6. ze gaven me financiële steun

58,5%

7. ze speelden eigenlijk geen rol

1,9%

8. iets anders, namelijk…

7,5%

Uit de schets die dansleerlingen van hun ouders geven, komt eenzelfde beeld naar voren als bij ouders van een talentvol kind in de sport: ouders zijn er om de dagelijkse zaken goed te laten verlopen en zijn er als hun kind hen nodig heeft. Tegen deze achtergrond kan verwacht worden dat ouders in het algemeen geen probleem hebben met de tijd en energie die hun kind in het dansen steekt. In het onderzoek onder de leerlingen van de dansvooropleiding van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten (Van Rossum, 2000b) bleek dat ook.

In tabel 1 is weergegeven dat enkele dansleerlingen een eigen invulling hebben gegeven aan de rol van hun ouders (alternatief 8, tabel 1): ‘ze steunden bij alles wat ik deed’, ‘de beste supporters van de wereld’, ‘pushen voor goede resultaten’ en ‘tegenwerking’. De leerling die het laatstgenoemde antwoord gaf, had ook, als enige van alle dansleerlingen, alternatief 7 aangekruist (vgl. tabel 1): ‘ze speelden eigenlijk geen rol’. Binnen het onderzoek blijkt dit een opvallend afwijkend ‘geval’. Hieronder wordt dit ‘geval’ aan de hand van antwoorden op andere vragen uit de vragenlijst wat nader beschreven, om aan te geven dat steun belangrijk is voor succes.

Deze leerlinge (we zullen er het neutrale ‘haar’ opplakken, gezien de traditionele meerderheid aan meisjes op een dansvooropleiding) beschreef zichzelf allereerst als ‘danseres’, beschreef haar eigen gezin niet als een ballet/dansgezin, wel als een sportgezin. Haar ouders hadden het afgelopen schooljaar druk op haar uitgeoefend om meer tijd vrij te maken voor gezinsactiviteiten, lieten haar vrij in wat zij graag wilde doen, waren er eigenlijk niet zo in geïnteresseerd dat zij danste, waren wel altijd aanwezig bij uitvoeringen, en waren, volgens haar, de toeschouwers met de meeste kritiek. Deze leerlinge gaf op negen van de tien aspecten van psychosociale problematiek aan dat zij het afgelopen jaar wel eens last had gehad van problemen als: angst, gespannenheid, depressie, eetproblemen, overmatig gebruik van alcohol, weinig zelfvertrouwen en langdurig moeite met concentratie (zie voor een volledig overzicht tabel 3). Ze vond verder dat het dat jaar wisselend ging (zowel op school als op de dansopleiding), gaf bij een weging van 10 punten er 5 aan ‘thuis’, 4 aan ‘dans/vooropleiding’ en 1 aan ‘school’. Ze vindt dans ‘nogal belangrijk’ (zoals 35,8% van de dansleerlingen). Zij schat haar eigen danscapaciteiten ten opzichte van haar dansklasgenoten hoog in, als ‘veel meer dan gemiddeld’ (zoals slechts 5,7% van de dansleerlingen; het merendeel, 49,1%, geeft ‘gemiddeld’ aan, 22,6% ‘minder dan gemiddeld’ en 22,6% ‘meer dan gemiddeld’). Het is er, volgens haar, dat jaar niet echt uitgekomen. Zij gaf aan problemen te hebben met slapen, kreeg onvoldoende rust, had het weekend nodig om bij te slapen (zoals 84,9% van de dansleerlingen overigens), en vond dat school en dansvooropleiding niet goed te combineren waren (zoals 41,5% van de dansleerlingen). Ze denkt bijna elke dag aan ballet/dans als ze in haar vrije tijd met andere dingen bezig is (zoals 45,3% van de dansleerlingen).

Ook bij een getalenteerde dansleerling komt succes niet alleen voort uit de persoonlijke kwaliteiten van een leerling – juist ingeval van een zware opleiding zoals de dansvooropleiding, is de thuissituatie belangrijk als (onder)steunende factor. Steun vanuit de thuissituatie, daar lijkt het aan te schorten bij de zojuist beschreven leerlinge. Het succesvol volgen van de dansopleiding, iets waar ze naar haar eigen idee toe in staat is, wordt er daardoor nagenoeg zeker moeilijker door.

De dansouder vertelt

In het schooljaar 2008-2009 ontstond binnen de dansvooropleiding van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten het idee om wat nadrukkelijker aandacht te gaan besteden aan de dansouder. In dat verband werd, op instigatie van de oudercommissie van de opleiding, aan ouders van dansleerlingen gevraagd om hun eigen verhaal op te schrijven. Er werd een schat aan ervaringen verzameld, rijk geschakeerd en vol met details, die gemakkelijk aan een verscheidenheid aan onderzoeksresultaten gekoppeld kunnen worden. Het verhaal van ‘de’ dansouder werd daardoor veel sterker dan ‘slechts’ een individuele gevalsbeschrijving. In dit artikel komt, met toestemming van de auteur en dansouder Hilly Wassink, een verhaal integraal aan bod; het beschrijft een gezin waarin een jeugdige danser opgroeit. Het verhaal wordt vanuit wetenschappelijk onderzoek becommentarieerd. Het verhaal van een moeder van een dansleerlinge die haar dansopleiding nagenoeg heeft afgerond; de moeder kijkt terug op een periode van zeven jaar vooropleiding dans.

‘Alles bleek mogelijk’

Voorstelling van de Notenkraker van Het Nationale Ballet was doorslaggevend. ‘Wat die kinderen op dat toneel doen dat kan ik ook!’ We begonnen aan auditie om te meten, waar sta je en hoe goed ben je. Is het mogelijk, voel ik me daar thuis, is het mijn plek.
Alle audities halen en dan ‘nee’ zeggen tegen je kind. Dat is pas onmogelijk!!

Ja, en toen gingen we ervoor. Als gezin uit Ermelo. En leg dat maar eens uit aan familie en omgeving. Amsterdam, in de beleving van velen:’stad van verderf en gevaar’. Hier hebben we het als ouder wel moeilijk mee gehad, je voelt dat mensen denken ‘wie doet dat nou’. Intussen waren we al beetje georiënteerd, in Amsterdam. De auditiecursus voor je kind is oriëntatiecursus voor jezelf. We moesten toch wachten en ontdekten Amsterdam. Geweldig! Een verrijking in ons leven.

Nu 7 jaar later.
Overwogen om te verhuizen. Niet gedaan.
We wilden geen extra druk geven, je mag blijven kiezen en stoppen als het niet meer gaat. Ze bleek er alles voor over te hebben. Géén contact meer met leeftijdgenoten, ze begrijpen jou niet meer. Als ouder dus ook geen contact met leeftijdgenoten van je kind. Geen huis vol vrienden en vriendinnen. Weinig contact met andere ouders, iedereen is ver weg. En de weinige contacten die we hadden stopten soms abrupt door afwijzing van die kinderen van de vooropleiding.

Op zaterdag met je moeder of je zusje winkelen terwijl anderen in groepjes optrekken, of bij feestdagen/evenementen thuis blijven of maar weer met je ouders gaan.

Het is een eenzaam leven, wanneer je iets ongewoons doet, anders dan een ander.

Als ouder bekijk je dat soms met twijfel. Is het wel goed, is dit het allemaal wel waard? En wanneer ze belt zodra ze in de trein zit en helmaal ‘kapot’ is. Je voelt de pijn met haar mee. Is dit het wel waard? Maar dan komt ze thuis en is weer hersteld door de treinreis, ja, daar vind ze haar rustpunt. En komt ze er weer vrolijk aanfietsen en vertelt hoe leuk haar leven toch wel is. Geweldig en dan mogen we weer kijken naar een openbare les/een demonstratievoorstelling/een eindvoorstelling en zien de vordering en het plezier.

En het schoolwerk. We vertellen altijd dat ze op de Nationale Ballet Academie zit en het VWO erbij doet, ja in haar geval is dat zo. School is bijzaak. Ze kan dat gelukkig ook, ze leert gemakkelijk, heeft een bovengemiddelde intelligentie en doet het goed op school. Haar ritme daarin gevonden, goed plannen, tussenuren benutten en in de les veel werken, leren in de trein. Ze kan die rust daarvoor gelukkig vinden in de trein.

De trein hoort bij haar dagelijkse ritme. Wanneer ze vakantie heeft mist ze dat en zit dan wel eens een poosje voor zich uit te kijken: ’ik zit even in de trein’, zegt ze dan, ze bedoelt even rust, even niks. Het is natuurlijk niet altijd leuk zo ver te moeten reizen, je kunt nooit eens blijven hangen op school, je moet altijd op de tijd letten, vooral nu ze wat ouder wordt is dat niet altijd leuk.

Onze taak bestaat vooral uit het aanhoren van alles, klankbord zijn. Wel moeilijk om je niet teveel te identificeren met je kind. Het geeft haar weer een druk wanneer ze weet dat wij wakker liggen en ons zorgen maken om haar. En verder vooral achter haar blijven staan, beschermen en coachen. Op tijd naar bed, gezond eten en voldoende ontspannen.

Vaak bij moeilijke momenten proberen we terug te halen ‘waarom wilde je dit ook al weer en wat waren je hoogtepunten’, denk daaraan terug. Dat is vaak voldoende om de moed er in te houden.

Sinds kort werkt ze op zondag en in vakanties een aantal uur in de horeca, ze wil ook graag zelf geld verdienen net als andere leeftijdgenoten. Het is ook goed even in een andere wereld te zijn. Wel inspanning, maar ook weer ontspanning doordat het even heel iets anders is. Zo ontdekken en proberen we alles maar zelf. Niemand vertelt ons wat wel kan en niet kan, wat normaal is en wat niet normaal is voor een danser in opleiding. Alles is mogelijk!

Twee jaar na de auditie om toegelaten te worden stond ze op het toneel bij de Notenkraker van Het Nationale Ballet en danste de rol van ‘kleine Clara’. Geweldig toch. Die ervaring neemt niemand je meer af.

Een voor vele dansouders op allerlei punten herkenbaar verhaal. Het kent meerdere aanknopingspunten voor commentaar vanuit het al eerder aangehaalde onderzoek onder dansleerlingen (Van Rossum, 2000b). We beperken ons hier tot drie kanttekeningen: de dagelijkse reistijd, het beeld dat ‘de’ dansleerling heeft van ‘de’ dansouder en het soort zaken waar ouders door hun danskind mee geconfronteerd zouden kunnen worden.

Het verhaal van de dansouder in de onderzoekscontext

Dansleerlingen reizen min of meer van heinde en verre naar de dans- en schoolopleiding, elke dag weer. Terwijl in dansklassen V1 en V2 (dit is resp. groep 7 en groep 8 van de basisschool, 10 tot 12 jaar) de dans- en schoollessen in hetzelfde gebouw plaatsvinden, hebben de dansklassen V3 tot en met V7 hun schoolopleiding in Amsterdam-Zuid en de danslessen (vanaf 15 uur) in het gebouw van de HBO-dans in Amsterdam-Centrum. Een gemiddelde ‘gewone’ dag ziet er, volgens de dansleerlingen, als volgt uit. Reistijd van huis naar school: gemiddeld 84 minuten. In het algemeen zit de leerling tot 14 uur op school. Reistijd van school naar dansopleiding: 31 minuten. Danslessen: gemiddeld 166 minuten. Reistijd van dansopleiding naar huis: 71 minuten. Aan huiswerk wordt gemiddeld 84 minuten besteed. Een volle dag dus; een dag ook die, elke dag weer, vroeg begint en laat eindigt. Geen wonder dat de overgrote meerderheid van de dansleerlingen in het weekend zegt te moeten bijslapen.

Uit het verhaal van de ouder blijkt dat de ouders van een dansleerling veel verschillende, maar toch ook steeds weer belangrijke rollen spelen. In het onderzoek is de dansleerlingen gevraagd aan te geven welke van vijftien omschrijvingen volgens hen bij hun ouders passen. In tabel 2 zijn de antwoorden weergegeven. In het algemeen prima ouders, is het beeld dat oprijst uit de gegeven omschrijvingen.

Tabel 2 ‘Welke omschrijvingen passen volgens jou bij je ouders?’
Er konden meerdere antwoord-alternatieven aangekruist worden (Van Rossum, 2000b).
In de tabel zijn de alternatieven geordend naar antwoord-percentage.

n=53

1. ze vinden het belangrijk dat het goed met me gaat

92,5%

2. ze staan altijd voor me klaar als er iets is

88,7%

3. ze hebben me altijd gestimuleerd in wat ik belangrijk vind

71,7%

4. ze laten me vrij in wat ik graag wil doen

67,9%

5. ze zijn heel erg betrokken bij alles wat ik doe

58,5%

6. ze vinden dat je altijd je uiterste best moet doen

47,2%

7. ze houden me goed in de gaten om te voorkomen dat ik te ver ga

35,8%

8. ze wisten er eerst niets van, maar hebben intussen al heel wat over dans geleerd

34,0%

9. ze vinden dans wel leuk, maar vinden school veel belangrijker

26,4%

10. ze zijn altijd bang dat me iets overkomt, een ernstige blessure of zo

24,5%

11. ze worden er soms gek van dat ik altijd maar met dans bezig ben

22,6%

12. ze zijn de toeschouwers met de meeste kritiek

13,2%

13. ze vinden het altijd doodeng bij een voorstelling, bang dat het niet goed gaat

9,4%

14. ze zijn er eigenlijk niet zo geïnteresseerd in dat ik dans

3,8%

15. ze begrijpen eigenlijk niet waarom ik helemaal opga in dans

1,9%

Een derde kanttekening bij het ouderverhaal is dat het niet vanzelf gaat, dat ouders erop bedacht moeten zijn om hun kinderen op te vangen in allerlei situaties. Om een indruk te geven van de zaken waar een dansleerling zoal last van kan hebben, is in tabel 3 een overzicht gegeven van tien psychosociale problemen. Een uitgebreider overzicht van deze ‘klachten’, waarbij de dansvooropleiding is vergeleken met dansers in opleiding (studenten in het HBO-dans), is te vinden in Van Rossum (2008), terwijl een dergelijk overzicht bij professionele Nederlandse dansers te vinden is in Van Rossum & Schaerli (2006).

Tabel 3 ‘Heb je het afgelopen jaar wel eens last gehad van onderstaande zaken?’
Er konden meerdere antwoord-alternatieven aangekruist worden (Van Rossum, 2000b).
In de tabel zijn de alternatieven geordend naar antwoord-percentage.

n=53

1. depressie (je erg neerslachtig of down voelen)

66,0%

2. je erg gespannen voelen bij iemand

54,7%

3. algemeen gevoel van weinig zelfvertrouwen

49,1%

4. angst voor een repetitie of optreden

41,5%

5. het plotseling ‘weg’ zijn van je zelfvertrouwen

41,5%

6. spanning die iets van buitenaf (b.v. begrafenis of verhuizing)

35,8%

7. langdurig moeite met de concentratie in de les of repetitie

30,2%

8. problemen met het eten

24,5%

9. algemene angst

18,9%

10. overmatig gebruik van alcohol of drugs

3,8%

Dans wordt vaak beschreven als een activiteit waar fysieke problemen (blessures) aan de orde van de dag zijn, maar waar over pijntjes niet behoort te worden geklaagd. Ook leerlingen van een Vooropleiding Dans rapporteren veel blessures (zie voor een overzicht Van Rossum, 2000b). Maar met de fysieke component is de belasting van een dansleerling nog niet adequaat beschreven. Uit de in tabel 3 weergegeven percentages komt het beeld te voorschijn dat ook jeugdige dansers van een reeks psychosociale problemen last kunnen hebben. Het kan bijna niet anders dan dat kinderen dit mee naar huis nemen en dat ouders deze problematiek ongevraagd ‘op hun bordje’ krijgen.

De dansvooropleiding vergt dus veel van de dansleerling. Ook het gezin van de dansleerling kan onder de droom van dat ene kind gebukt gaan. Het lijkt voor de hand te liggen dat voor het succesvol afronden van de dansopleiding steun nodig is van het gezin. Het merendeel van de dansleerlingen geeft, blijkens de resultaten van het onderzoek, aan dat ze die steun ook van hun ouders krijgen. Toch moet ook beseft worden dat desondanks voor het overgrote deel van de leerlingen de gedroomde eindstreep niet wordt gehaald. Aan de top, in dit geval: toelating tot de HBO dansopleiding, is er slechts plaats voor enkelen. Na het tellen van 10 jaar dansvooropleiding van de AHK bleek dat 25% een succesvolle HBO-auditie doet (Van Rossum, 1999a, 1999b); 75% van de dansleerlingen valt dus af. In de topsport bleek in Nederlands en internationaal onderzoek het aantal succesvolle talenten 10 tot 15% van het aantal dat jaren eerder als talent gestart was (Van Rossum, 2005).

Conclusies

Het verhaal van de moeder van een dansleerling gaat over een geslaagde dansleerlinge. Ook bij deze leerlinge ging het niet van een leien dakje. Het verhaal maakt duidelijk dat er, naast allerlei logistieke ondersteuning, van ouders ook incasseringsvermogen en relativering wordt gevraagd. Ouders doen er dus toe, ook al lijkt er in de dans vaak sprake van een solodroom. De dansouder verdient het niet alleen om wat vaker in de ‘spotlight’ te komen, het is bij voortschrijdende professionalisering van de dansopleiding onvermijdelijk dat meer aandacht wordt gegeven aan kennis over de dansouder. De ouders van een dansleerling spelen daadwerkelijk een hoofdrol, veelal echter, vanuit het perspectief van de dansdocent en van de dansopleiding, op de achtergrond. Dat moet ook zeker zo blijven. Voor de dansleerling is de rol van de ouders elke dag weer zichtbaar. Ook ouders blijken hun verhaal te hebben bij de dansopleiding van hun zoon of dochter. Eén verhaal heeft in deze bijdrage een centrale plaats gekregen. Het zou mooi zijn als deze bijdrage zou kunnen bevorderen dat binnen de danswereld het belang en de relevantie van de ‘thuiswacht’ van de dansleerling wordt (h)erkend – ouders spelen immers, net als bij sporttalent, een hoofdrol op de achtergrond. Zo bleken bij de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten in de afgelopen jaren ouderbijeenkomsten over (dans)inhoudelijke zaken, waarbij voor ouders heel concrete dingen aan bod komen, succesvol. Onderwerpen die daarbij aan bod komen, zijn: groeimetingen; mijn kind is ergens heel goed in; talentontwikkeling in de dans; belasting en belastbaarheid van de jeugdige danser, blessures, fysieke fitheid.

 

(1) Deze bijdrage is een sterk ingekorte versie van een door dezelfde auteur geschreven manuscript over de dansouder, opgesteld naar aanleiding van een project over de dansouder bij de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten (AHK). Het volledige manuscript, waarin ook aandacht wordt gegeven aan de groei van dansleerlingen, staat op de website van de AHK: www.hdd.ahk.nl. In het manuscript zijn twee verhalen van een dansouder verwerkt. Alle verhalen van en over de dansouder, die in het kader van het project verzameld zijn, worden binnenkort op een speciaal onderdeel van de AHK-site geplaatst.

Sources

  • Hellstedt, J.C. (1995). Invisible players: A family systems model. In: S.H.Murphy, (ed). Sport psychology interventions . Champaign, IL: Human Kinetics, p.117-164
  • Mariën, S. en J. van Pelt. (1998). Klassieke en moderne dansers in vooropleiding. Amsterdam: Vrije Universiteit, Faculteit der Bewegingswetenschappen (Niet-gepubliceerd doctoraal-onderzoeksverslag)
  • Rossum, J.H.A. van. (1995). Talent in sport: Significant others in the career of top-level Dutch athletes. In: M.W. Katzko & F.J. Mönks, (eds). Nurturing talent: Individual needs and social ability. Assen: Van Gorcum, p.43-57
  • Rossum, J.H.A. van. (1999a). De Nationale Ballet Academie in cijfers. Amsterdam: Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, De Theaterschool, Dansopleidingen (Niet-gepubliceerd onderzoeksrapport)
  • Rossum, J.H.A. van. (1999b). De Vooropleiding Theaterdans in cijfers. Amsterdam: Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, De Theaterschool, Dansopleidingen (Niet-gepubliceerd onderzoeksrapport)
  • Rossum, J.H.A. van. (2000a). Beleving en belasting bij jeugdige dansers. In: M. van der Linden, P. Eversmann en A. Krans, (red). Danswetenschap in Nederland – Deel 1 . Amsterdam: Vereniging voor Dans Onderzoek, p.41-52 Rossum, J.H.A. van. (2000b). Belasting en belastbaarheid van jeugdige dansers. Een onderzoek bij leerlingen van een dans-vooropleiding. Amsterdam: Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, De Theaterschool, Dansopleidingen (Niet-gepubliceerd onderzoeksrapport)
> Share on Facebook > Share on Twitter > Share via E-mail